kust

kust

Kerstgedachte


 
Valle d'Aosta, 2012


Hieronder volgt het voorwoord bij een boek* dat ik laatst las:

Het boek dat u nu ter hand neemt gaat u vertellen over een levensvorm die u waarschijnlijk vreemd en onwerkelijk zal voorkomen omdat hij gebaseerd is op stilte en eenzaamheid, twee dingen die men meestal uit de weg probeert te gaan.
En toch zijn ze oh! zo noodzakelijk wanneer de behoefte tot levensverdieping zich doet voelen. En wie ontkomt langdurig aan dit gevoel?
De stilte in deze zin is geen leegte, maar een taal die zich gaarne voedt aan de eenzaamheid omdat ze daarin tot haar volle recht kan komen.
Stilte is geen afwezigheid, maar een klankbord dat een Woord doet weergalmen wat anders niet gehoord zal worden.
Stilte bereidt de weg naar het geluk dat voortspruit uit de dingen die gebeuren in het hart en in de ziel.
Wanneer de stilte zo in u spreekt, wordt de eenzaamheid een behoefte en een volheid van leven.
Dit boek gaat dus niet zozeer over vreemde mensen die ver van u afstaan en een leven leiden waar u misschien een vraagteken bij wilt plaatsen, maar het gaat over uzelf en de mogelijkheid die ook u geboden wordt het avontuur van de inwendige mens te kennen en daarvoor in uw drukke leven wat tijd vrij te maken.

Ik wens iedereen die dit leest een goede kersttijd. Een stille tijd, zo je wilt.


* Gods eenzame zwijgers – De spirituele weg van de kartuizers, Tim Peeters, uitgeverij Carmelitana, 2007. Die 'vreemde mensen', zijn kartuizer monniken. Zij leven als kluizenaar in gemeenschap (dus alleen en samen ) in afgelegen kloosters. Meer specifiek gaat dit boek over de broeders in het moederklooster van de orde: La Grande Chartreuse, in het Chartreusegebergte (waar het zijn naam aan te danken heeft) in de buurt van Grenoble. Het klooster en de manier van leven van de kartuizers heeft enige bekendheid gekregen door de documentaire Die Große Stille (Into Great Silence).

Wij geloven niet in God, toch?



Kluwen – leeg midden,
Mallorca, okt. 2007

Enige tijd geleden zat ik op een terrasje met een aantal bekenden, toen één van hen zei: ‘… Maar ja, wij geloven niet in God, toch? Wij zijn atheïst.’ Met ‘wij’ bedoelde hij ook mij. Het was, vond ik, niet de tijd en plek om er verder op in te gaan. Maar ik dacht wel vaak terug aan zijn opmerking en daarom schreef ik (hem) deze brief met een persoonlijk antwoord.



Wat moet ik zeggen? ‘Ik geloof wel in God,’ dat is niet waar, want ik ben geen ‘gelover’. Of: ‘Ik geloof niet in God.’ Dat is weer te kort door de bocht en voelt als de ontkenning van mijn bestaansgrond. Wat is mijn persoonlijk antwoord?

Mijn leven is van jongs af aan een zoektocht naar diepe vervulling. Die vond ik als kind niet in mijn directe leefomgeving. Hoewel ik een goede, beschermde en vrije jeugd heb genoten, zag ik weinig diepe vervulling om mij heen. Niemand kon mij ook vertellen waar ik die kon vinden. Ik zocht haar in de sport, in kennis, in het buitenland (maar nam mezelf mee), in de liefde (maar nam ook hier mezelf mee) en vond haar nergens.
Ik kwam erachter dat de diepste vervulling niet in uiterlijke omstandigheden kan worden gevonden. Niet in dingen, niet op plekken, niet in anderen. Dit alles kan – zo is mijn ervaring – tijdelijk voldoening schenken, maar geen blijvende vervulling. Alles verandert voortdurend, niets is blijvend en je bent een speelbal van de omstandigheden wanneer je de diepste vervulling in uiterlijke verschijningsvormen zoekt.

Pelgrimstocht,
Teken van de St. Jacobsroute, Bordeaux, juli 2009
Rond mijn tiende gaf mijn oom mij het Nieuwe Testament (NT). Hij had dit zelf ook gekregen, maar had hier helemaal niets mee. Ik las het alsof het porno was, klaar om het op te bergen wanneer ik geluiden op de trap hoorde, want bij ons had niemand iets met geloof. Bovendien vond ik het eigenlijk iets voor watjes.
Maar ik werd geraakt. Ik werd geraakt door de onvoorwaardelijke liefde, de belangeloosheid, het mededogen en het vertrouwen van een mens, ook al leidt dit tot de fysieke dood. Ik herkende deze liefde. Die objectloze liefde die zomaar in het innerlijk kan opbloeien (en ook weer verdwijnen). Het zachte en warme dat volkomen belangeloos is, waarin geen gedachten zijn, maar slechts aanwezigheid bij wat er is. Waar eigenbelang en ‘ik’ niet zijn. Zo benoemde ik het toen allemaal niet. Het was meer een thuiskomen, een herkenning. Zoals die man wilde ik ook zijn. Maar ja, ik wilde ook geen watje zijn. Dus verdween ‘het boekje’ ergens in een la.

Leeg landschap,
Akkertjes, Corversbos, dec. 2009
Zo’n tien jaar later las ik Laat het verleden los van J. Krishnamurti, dat van kaft tot kaft over mij ging. Ik was niet gek! Weer die herkenning, nu via een intellectuelere ingang. We zijn onze conditionering niet! We hoeven niet voor eeuwig vast te zitten in de groef die wij ons leven noemen! We kunnen helder en aandachtig aanwezig zijn! Alleen identificeren wij ons voortdurend met ons denken en voelen, alsof we dit zijn. Dat is ons lijden. Zo isoleren wij ons van het leven, van ons ware zelf, van dat wat ik zo goed kende en herkende in het NT. Maar ook kijkend naar een spin die zijn web spint. Naar de bomen op de Hoorneboeg, waar ik op mijn 17e een levensbepalende ervaring had. Daar ervoer ik voor het eerste dat ‘ik’ ten diepste niet bestaat en dat ik juist ten volle leef wanneer ‘ik’ niet aanwezig is.

Volle Leegte ervaar ik als de uiteindelijke werkelijkheid. In de taal van het NT ‘Het Koninkrijk Gods’, maar deze woorden zijn zo beladen, dat ik ze het liefst vermijd. Die Volle Leegte, is geen nihilistisch niets. Het is een voortdurende uitschenking van leven. Van gewaarwordingen, gedachten, gevoelens, sensaties. Om ons staande te houden in de wereld en omdat wij dat leren van onze ouders en opvoeders, identificeren wij ons met een aantal van die gewaarwordingen en wijzen we andere af: ik ben Ronald. Ik ben Nederlander. Ik ben publicist. Ik hou van Sabrina en van mijn kinderen. Ik hou niet van smalltalk. Ik hou niet van kleingeestige mensen. Niet van discomuziek, ik ben niet dit, niet dat, enz. enz.
Zo gaat het voortdurend in een mensenhoofd. Doordat we ons identificeren of juist niet identificeren (de eeuwige dualiteit) met wat we denken en voelen en die gedachten en gevoelens voortdurend beoordelen, interpreteren en in hokjes plaatsen, trekken we een bouwwerk op. Dit bouwwerk wordt onze werkelijkheid. In wezen is dit niet meer en niet minder dan onze interpretatie van de werkelijkheid. Die interpretatie is gebaseerd op onze opvoeding, scholing, oordelen, vooroordelen. Kortom: onze ervaringen. Die ervaringen vormen de basis van ons gedrag in het heden en bepalen zo onze toekomst.

Zentuin Kyoto,
Uit Zen Gardens, Suiko Books, 1996
Door die identificatie vergeten we dat al onze gewaarwordingen zich afspelen in Volle Leegte. We ervaren deze Volle Leegte in onszelf als we ons niet identificeren met alle gewaarwordingen – zowel in de uiterlijke wereld als in onze binnenwereld (denken en voelen). Dan is er niemand meer die ervaart, maar ervaren. Niemand die denkt, maar denken. Niemand die voelt, maar voelen. Voortdurend veranderend. De werkelijkheid stroomt, is open en oneindig. Leeg en vol tegelijk.

Maar als deze Volle Leegte het Koninkrijk Gods is, wie of wat is dan God? In plaats van het woord ‘God’ zou ik liever het woord ‘het universeel scheppende principe’ gebruiken. In elke religie, levensbeschouwing, filosofische stroming heeft het een andere naam. Religie is ook maar een taal. Als je deze tegen het licht houdt, zie je aardig wat overeenkomsten met de moderne wetenschap, die weer een andere taal en andere kaders kent. Dit universeel scheppende principe is als de adem. Het ligt ten grondslag aan ontstaan, leven en vergaan van alle verschijningvormen – dus ook aan ons, aan mij. Het wekt de voortdurende stroom van veranderingen op en drukt zich voortdurend uit in die veranderingen. Dit geheel van voortdurend veranderende verschijningsvormen, de scheppingskracht én de oneindige ruimte waarbinnen deze verschijnen, is dan het Koninkrijk Gods.

De Drie Beeldjes
Aan de voet v/d Schaesberg, Z-Limburg, febr. 2009
Dit is hoe ik op dit moment de werkelijkheid ervaar en het Koninkrijk Gods omschrijf. Het is de beschrijving van een leek, een beginner op dit pad van onmetelijkheid. Het is ook niet waar, want het zijn slechts woorden en woorden zijn niet de uiteindelijke werkelijk-heid. Het zij zo.

Hojoki – aantekeningen uit mijn kluizenaarshut (III en slot)


Het volgen van je neus lijkt voor Kamo no Chomei een voorwaarde voor vreugde, rust en vrede. Maar er is meer:

Mensen verkiezen als vriend de rijken en ook diegenen die iets voor hen kunnen doen. Zij houden niet per se van hen die goedhartig of recht door zee zijn. Je kunt beter muziek of de natuur als vriend hebben. Bedienden voor wie beloning en straf zo belangrijk zijn, geven de voorkeur aan hen die goedgeefs zijn. Ze hebben beslist geen behoefte aan iemand die hen koestert en zich om hen bekommert, of aan rust en stilte. Je kunt beter je eigen knecht zijn.

Dat muziek en natuur zijn vrienden zijn was al duidelijk. Kamo no Chomei woont te midden van de natuur en bezit meerdere muziekinstrumenten waarop hij verdienstelijk speelt. Maar hij verzet ook veel werk. Als er gelopen moet worden, loopt hij zelf. Zijn handen zijn zijn knecht en zijn benen zijn wagen. ‘Ze voldoen aan mijn wensen. Omdat ik weet wanneer het mij te zwaar valt, laat ik ze rusten als het me te veel is en gebruik ze als ik me goed voel. En zelfs dan laat ik het nooit te ver gaan. Maar ook wanneer ik me tegen mijn zin moet inspannen wind ik me daar niet over op. Is het immers niet zo dat veel lopen en veel werken goed is voor de gezondheid?' Vervolgens beschrijft hij zijn volle tevredenheid met het eenvoudige en weinige voedsel dat hij nuttigt en de eenvoudige kleding en dekens die hij zelf maakt. Hij lijkt een vervuld mens die volledig genoeg heeft aan zichzelf, geen begeerte meer kent en geluk niet buiten zich zoekt.

Schets van de hut van
Kamo no Chomei.
Bron: Kenko and Chomei -
Essays in Idleness and Hojoki,
Penguin books
Dan komt de een na laatste alinea:

De maan van mijn leven gaat onder en de jaren die mij nog resten naderen de rand van de bergen [zoals de maan ondergaat achter de rand van de bergen, zo loopt het leven van Kamo no Chomei ten einde]. Spoedig zal ik de duistere paden van het hiernamaals  tegemoet gaan. Welke daden zal ik dan betreuren? De essentie van wat de Boeddha ons leert, is dat men zich nergens aan moet hechten. Dat ik nu zo van mijn hutje houd, beschouw ik als een tekortkoming en ook het feit dat ik zo op stilte gesteld ben, zal wel een hindernis vormen. Waarom zou ik kostbare tijd verspillen met vertellen over zinloze pleziertjes?

Een lichte droefgeestigheid en melancholie zou de lezer hier kunnen overvallen, zoals die mogelijk ook Kamo no Chomei zelf overviel. Wat hij schrijft is, zo lees ik het, geen valse bescheidenheid. Dit, zijn hechten aan bijna niets, is eerder een (lichte?) vorm van wroeging – maar ja, begeerte is begeerte, naar wat dan ook.
En het is zelfkennis, getuige de laatste regels van het geschrift:

Heel vroeg in de ochtend als het nog stil is, denk ik na over mijn beweegredenen en komt deze vraag in mij op: ‘Je bent de wereld ontvlucht en dwaalt rond in bergen en bossen en dat alles om je hart te oefenen en de Weg te volgen? Goed, je ziet eruit als een heilige, maar je hart is vol onzuiverheden. Wat je woning betreft boots je de vrome leek Jomyo [die volgens de overlevering ook in een klein hutje woonde, RH] al slecht na, maar in je vasthouden aan de Leer kun je niet eens Shurihandoku [de domste leerling van de Boeddha, RH] evenaren. Misschien word je gekweld door armoede of voor de gek gehouden door je dwaze hart?’ Dan heeft mijn hart in het geheel geen antwoord. Ik gebruik mijn tong nog slechts om twee, drie keer Amida Boeddha aan te roepen en dat is alles.

Amida Boeddha,
(ook Amitabha Boeddha genoemd),
Bron: www.exoticindiaart.com
Amida Boeddha is de heerser over het Westelijk Paradijs. Door hem aan te roepen hopen beoefenaars hierin herboren te worden. Dit Westelijk Paradijs moet echter niet gezien worden als een bestaand domein, maar als een verlichte bewustzijnstoestand. Amida Boeddha zit bovendien op een lotus, die de zuivering van begeerte en ook altruïsme symboliseert. Kamo no Chomei leeft eenvoudig, volgt zijn eigen neus en is zijn eigen knecht. Dat zijn op zich al mooie levenslessen. Maar wanneer puntje bij paaltje komt en zijn levenseinde nadert, heeft hij nog altijd geen antwoord op die prangende vraag: heeft het zin gehad? En dan komt de in mijn ogen mooiste les. Zijn antwoord is dat hij geen antwoord heeft. Maar dit is niet het laatste woord. Hij heeft nog enkele woorden over waarmee hij te kennen geeft dat hij het niet weet. En zo laat hij de ruimte aan Amida Boeddha – die verlichte bewustzijnstoestand – om hem te vullen. En dat is pas echt het laatste woord. 

Hojoki – aantekeningen uit mijn kluizenaarshut (II)


De Hojoki is het geen historisch werk, hoewel het een ooggetuigenverslag lijkt. Het is een literair geschrift met een boeddhistische inslag. Kamo no Chomei schrijft over de vergankelijkheid der dingen, het lijden dat hiermee gepaard en hoe je je mogelijk kunt bevrijden van dit lijden. Dit is de rode draad, die zich uitdrukt in de metafoor van de stad, haar woningen en bewoners. 

Hij baseert zich hierbij losjes op de vier waarheden* van het boeddhisme: 1) het bestaan is lijden; 2) de oorzaak van het lijden is begeerte; 3) aan het lijden komt een eind door een eind te maken aan begeerte; 4) het lijden kan worden opgeheven door het volgen van het achtvoudig pad. Dit is een pad van zuiver en vastberaden handelen en kent de volgende acht onderdelen: 1) volmaakt inzicht, gebaseerd op het begrijpen van de vier edele waarheden en de egoloosheid van het bestaan; 2) volmaakte intentie, d.w.z. afstand doen of loslaten, goede wil en niet-schaden van levende wezens; 3) volmaakt spreken, d.w.z. vermijden van liegen, kwaadspreken en roddelen; 4) volmaakt handelen, d.w.z vermijden van gedrag en handelen dat indruist tegen de goede zeden; 5) volmaakt levensonderhoud, d.w.z. vermijden van beroepen die andere wezens schaden, zoals slager, jager, wapenhandelaar, verkoper van verslavende genotsmiddelen, enz.; 6) volmaakte inspanning, d.w.z. bevorderen wat karmisch heilzaam is en vermijden wat karmisch onheilzaam is (karma in het kort: alle handelingen hebben een gevolg en bepalen hierdoor je toekomstige situatie en zijnstoestand); 7) volmaakte wakkerheid, d.w.z. voortdurend alert blijven op lichaam, spraak en geest, gevoelens, denken en objecten van gedachten; 8) volmaakte concentratie, d.w.z. de aandachtsconcentratie die zijn hoogtepunt vindt in meditatieve absorptie d.m.v. eenpuntige concentratie, met volkomen gelijkmoedigheid en waakzaamheid als uiteindelijke vrucht.

 
Kamo no Chomei, door
Kikuchi Yosai (1781-1878)
Maar Kamo no Chomei is geen leraar. Hij is vooral kluizenaar en schrijver, die zijn lezers er fijntjes op wijst dat het weinig nut heeft om je bezig te houden met uiterlijke opsmuk. Hoewel hij de boeddhistische leer aanhangt, geeft hij geen algemene richtlijnen waaraan je je maar beter kunt houden. Hij stelt in eerste instantie vragen, tijdloze vragen:

Zij die de macht hebben, zijn door en door hebzuchtig en zij die alleen staan in de wereld tellen niet mee. Bezittingen brengen veel zorgen met zich mee, armoede veel bitterheid. Als men zich op iemand verlaat wordt men tot zijn bezit. Wanneer men iemand onder de hoede neemt, wordt men meegesleept door affectie. Wie toegeeft aan de wereld doet zichzelf geweld aan. Wie niet toegeeft lijkt wel gek. Waar moet men wonen, wat moet men doen om voor heel kort het lichaam onder te brengen, voor even maar de geest rust te gunnen?

Na deze vragen – na alle ellende – vervolgt het geschrift met de beschrijvingen van de hutjes en plekken waar Kamo no Chomei heeft gewoond, zijn leefwijze en innerlijke overwegingen – in dezelfde beschrijvende, onthechte toon overigens – en worden de beelden heel anders. De huizen waarin hij heeft gewoond, worden naarmate hij ouder wordt steeds kleiner. Zijn laatste hutje meet slechts 3 x 3 meter en is 2 meter hoog.

Model (onder het beschermdak) van
de hut van Kamo no Comei op het
grondgebied van de Shimogamo
tempel in Kyoto.

Bron www.greenshinto.com
Hoewel deze beschrijvingen van zijn hutjes, leefomgeving en manier van leven geen algemene leefregels bevatten, kun je wel een rode draad ontdekken: eenvoud. Kamo no Chomei volgt zijn neus. Is het weer goed en heeft hij zin, dan maakt hij lange wandelingen. Is het helder, dan klimt hij naar de bergtop – het mooie uitzicht kost niets. Hij plukt vruchten en bloemen, bezoekt tempels, steekt de rivier over, bezoekt het graf van een dichter en afhankelijk van het seizoen kijkt hij op de terugweg uit naar kersenbloesems of herfstkleuren. In zijn tijdelijk hutje is hij rustig en voelt hij geen angst: ‘Ik verlang slechts rust en vrede en verheug mij in het ontbreken van verdriet.’ 

Binnenkort deel (III) met het diepste antwoord dat Kamo no Chomei weet te geven op de vragen die hij zich stelt.

Voor de verklaringen van de vier edele waarheden en het achtvoudig pad heb ik gebruikgemaakt van de Encyclopedie van Boeddhisme en zen, samengesteld door H.M.J. Sanders, Stichting Boeddhadharma, 2007, en Lexicon Boeddhisme, Ingrid Fischer-Schreiber, Franz-Karl Ehrhard, Michael S. Diener, uitgeverij Asoka, 2008.