kust

kust

God is Niets



God als kinderdroom
bestaat niet.
Als luchtkasteel van hoop,
van verlangen naar niet-dit,
bestaat niet.
Dit is alles.
Buiten dit is niets,
maar dit is altijd.
De schoonheid van dit,
ligt in dit verborgen,
voor iedereen te zien.
Dit is nu. Altijd nu.
Buiten dit is niets.

God is Niets.
Geen beeld, idee, gedachte.
Geen woord dat iets onthuld
van waar het naar verwijst
(en waarvan wij niets weten).
Een ruimte die niet een zee is,
een hemel of woestijn.
Dat niet.
God is Niets.

Niets dat zich met Alles laat vullen.
Alles vult het Niets dat zelf nooit vol raakt.
Alles is het huis met muren, deuren, ramen, dak.
Alles dat volkomen zinloos is zonder de ruimte in het huis.
Alles heeft een functie, Niets maakt functie mogelijk.
Zonder Niets geen Alles.
Zonder Alles ook geen Niets.

Alles heeft vorm, verandert, verbrokkelt in iets anders.
Alles is werkzame kracht van aantrekken en afstoten,
van vermengen en afscheiden: één dynamisch schouwspel.
Dragende vruchtbaarheid en bevruchtend.
Alles is de dynamiek van Niets,
Niets de ruimte en dunste blauwdruk van de vorm.

Alles én Niets zijn twee in ÉÉN:
wie begeert ziet Alles,
wie weet ziet Niets.
Wie zich richt op Alles,
bouwt huizen, muren, deuren, ramen, daken.
Wie zich richt op Niets,
leeft in onbegrensde ruimte.

Dans die het heelal omkranst

Want de heffe van het al 
mag zich nooit willen meten
met de hoogste toppen,
maar al wat zijn plaats heeft
in het koor van de zijnden
gaat nooit meer verloren:
uit het één volgt het ander,
alle dingen genieten
van uitwisseling:
en al wat teloorgaat
vormt een eeuwige kringloop
die steeds door jouw adem
verwarmd wordt.




Laten we dansen en de schepping vieren. Laten we dat vooral doen en daarbij niets en niemand buitensluiten. Want er wordt weinig gedanst, écht gedanst – en dat is volgens mij van alle tijden – om te vieren Wat Er Is en dat het er is. En dansen doet Synesios van Kyrene in de negen hymnen in het zojuist verschenen boekje Dans die het heelal omkranst*.

Je mag echt, fysiek dansen, maar dat hoeft niet. Je kunt ook zingend dansen, pratend dansen, zwijgend dansen, denkend dansen, niet-denkend dansen en niet-dansend dansen. Dansen is het volgen van de beweging die zich als vanzelf aandient en vrij is. Vrij in het moment, ieder moment. Dansen en gedanst worden is leven, met alles erop en eraan.

En je kunt dichtend dansen. Dat deed Synesios van Kyrene – en Piet Gerbrandy als vertaler in zijn voetsporen (want ere wie ere toekomt, de Nederlandse vertaling danst dankzij hem). Naar eigen zeggen heeft de rond 370 in de Griekse stad Kyrene geboren Synesios ‘kinderen van taal verwekt’. Synesios stamt uit een aristocratische familie en kreeg een gedegen klassieke opleiding met daarin een belangrijke plaats voor de poëzie en retorica. Hij trouwde, maar kreeg in 411 het verzoek bisschop van Ptolemaïs te worden, waaraan hij voldeed. Om verschillende redenen (o.a. de dood van zijn drie kinderen) hield hij dit maar 2 jaar vol. Synesios stierf in 413 als gevolg van totale uitputting.

Van het Ene naar het vele 
Als platonist had Synesios behoorlijke dogmatische bezwaren tegen de christelijke leer. Hij stond in de traditie van wat we tegenwoordig het neoplatonisme noemen. Hierin is het Ene boven ieder denkbeeld en concept verheven. Uit het Ene stroomt de Geest of het Denken (nous) voort, de drager van vormen of ideeën, de blauwdruk der dingen. Uit de Geest komt de Ziel voort, die de schakel is tussen de materie en de Geest. Zij koppelt ruimte aan stof en doet tijd en ruimte, en dus de talloze verschijningsvormen die de schepping rijk is, ontstaan.

Synesios kan zich niet vinden in het Bijbelse idee dat de incarnatie van het goddelijke zich op één historisch controleerbaar moment (de geboorte van Jezus) op één specifieke plaats heeft afgespeeld. Voor hem is Jezus een mythische figuur die allegorisch moet worden geduid, een vertegenwoordiger van een goddelijke aanwezigheid in de stoffelijke werkelijkheid. Hij belichaamt de belofte van hereniging met het Ene – die voor iedereen mogelijk is.

Hoewel Synesios zich in de lofzangen en smeekbeden in Dans die het heelal omkranst afwisselend bedient van Platonisch en christelijk taalgebruik, ervaar ik dit nergens werkelijk als een schisma (hooguit af en toe als enigszins gekunsteld). Ik kan me voorstellen dat dit komt doordat Synesios zelf voorbij de taal en gebruiken van beide stromingen kon kijken naar de gemeenschappelijke bron die hij bezingt en tot welke/wie hij zijn smeekbeden richt. Een voorbeeld:

Eenheid van eenheden,
vader van vaders,
van beginnen begin,
van bronnen de bron,
van wortels de wortel,
van wat goed is het goede,
van gesternten gesternte,
van heelallen heelal,
van vormen de vorm,
afgrondelijke schoonheid,
verborgen zaad,
vader van eeuwigheden,
vader van onzegbare
denkende heelallen
van waaruit een onsterfelijke
ademtocht druppelt
die fysieke gevaarten
binnen komt zwemmen
en daar een tweede
heelal ontsteekt.

Ik bezing jou, gelukzalige,
met de klank van mijn stem,
ik bezing jou, gelukzalige,
met de klank van mijn zwijgen […]

Verheven choreografie 
De dans die het heelal omkranst bevat negen door Synesios van Kyrene geschreven hymnen over een periode van ten minste 15 jaar – dat noem ik nog eens de tijd nemen. In zijn heldere inleiding schrijft Gerbrandy onder meer: ‘… Synesios [laat] de bezielde kosmos ook meermalen in lofzangen […] uitbarsten en verklaart dat hij zelf opgenomen zou willen worden in die verheven choreografie. Op grond daarvan kunnen we zeggen dat de hymnische vorm niet zomaar een spel of een literaire techniek is: door deze liederen te schrijven en, wie weet, uit te voeren, voegt de dichter zich in het grote geheel dat, om een pythagoreïsch beeld te gebruiken, waargenomen kan worden als een “harmonie der sferen”.’

Natuurlijk is de dichter, zoals wij allemaal, onderdeel van deze harmonie. Dat dit niet altijd als harmonieus aanvoelt, tja, dat is des mensen. Synesios kent dit natuurlijk ook, ook hij kent lijden in zijn leven en verliest zich in begeerten, geneugten, oordelen en vooroordelen, maar tegelijkertijd heeft hij de wens en het inzicht om door inkeer terug te keren naar de zuiverheid van het/de Ene:

Dit leven op aarde
heeft voor mij afgedaan.
Weg met die troebele
blik van goddelozen,
politiek machtsvertoon;
weg nu met al die
mierzoete verblinding,
onplezierig plezier,
waarmee de aarde de ziel
stroop om de mond smeert,
als een slaaf aan zich bindt.

Meebewegen 
Oftewel: in de wereld maar niet van de wereld. Daar ligt de vrijheid, de ruimte om te dansen en gedanst te worden. Daar verlies je je niet in de stof van de wereld. Maar omdat wij mensen ons hier toch nogal eens verliezen, vergeten we vaak te dansen. Dat is jammer, want dit dansen kan ons de harmonie – en het feit dat we gedanst worden en slechts mee hoeven te bewegen met de dans – weer in herinnering roepen. Dus laat ons dansen en gedanst worden.

P.S. Hoe teergevoelig en liefdevol is de dichter wanneer hij de ziel omschrijft als ‘je meisje’, wat me doet denken aan de taal van het Hooglied:

 Bekommer je dus,
gelukzalige, om je meisje
[…] in mijn oog
zit nog een klein beetje
schittering verscholen
waarvan nog niet alle
energie is uitgeblust […]

*Dans die het heelal omkranst – Negen hymnen aan de Ene, Synesios van Kyrene (vert. Piet Gerbrandy), uitgeverij Damon, 2016.

Op zee


 
All at sea, John Craske












‘Hij [een vriend] vertelde hoe het is om weken achtereen op zee te zijn. Hij zei dat er iets verandert in je hoofd doordat jij en de boot waarop je je bevindt slechts een klein en onbeduidend stipje zijn te midden van de onmetelijke oceaan en dat je tegelijkertijd het gevoel hebt dat je alles bent wat er is, middelpunt van het universum, terwijl de zon overdag over je waakt en de sterren en maan tijdens de donkere uren om je heen bewegen.
Als er plotseling een mist opdoemt, een storm opsteekt of een ander gevaar op je afkomt, sta je direct oog in oog met je isolement en je machteloosheid. Dan moet je je overlevingsenergie koppelen aan overgave aan het huidige moment en aan wat het lot voor je in petto heeft. Een zeeman, aldus mijn vriend, leert hoe hij moet navigeren, maar in tijden van crises moet hij leren om alle regels los te laten, zodat hij kan vertrouwen op zijn eigen intuïtieve respons op de situatie.’*

Een onbeduidend stipje en tegelijkertijd middelpunt van het universum: de menselijke conditie in een notendop. Want we zijn niet meer dan een stipje. Kijk om je heen naar alle mensen die je ziet, niet ziet en nooit zult zien. Net als jij en ik allemaal nietige stipjes en onderdeel van de mensheid en het leven als geheel – wat meer is dan de mensheid. 
Maar iedere individuele mens, ieder nietig stipje, is ook middelpunt van het universum. Vanuit dit middelpunt treedt hij de wereld tegemoet. Het middelpunt is niet statisch. Het is overal waar je je bevindt – en dus ook waar de ander zich bevindt.
Vanuit dit middelpunt, ons unieke standpunt, nemen wij waar. Door onze ogen kijkt niemand anders naar de wereld. Waarnemen en kijken doen we allemaal, daarin zijn we een nietig stipje. Middelpunt zijn we in ons individuele, unieke waarnemen. We zijn middelpunt (vanuit onszelf bezien) en onderdeel van de onmetelijkheid (vanuit de ander en het andere bezien) tegelijk.
Alleen wanneer we belang hechten aan ons eigen middelpunt-zijn, pinnen we het vast en verliezen we het zicht op de middelpuntigheid van de ander en de onmetelijkheid waarin de ander en het andere zich bevinden.
In wezen is er geen middelpunt maar scheppen wij er een door daar waar wij staan als een vuurtoren ons licht te laten schijnen op dat wat we kunnen overzien. 

* Zowel de afbeelding als de cursieve tekst zijn afkomstig uit het boek: Threads – The Delicate Life of John Craske, Julia Blackburn, Jonathan Cape, London, 2015, blz. 97 (afbeelding) en blz. 33 (tekst). Eigen vertaling.


Versleten vreugde


Graffiti, St. Pauli, Hamburg, mei 2016 ©RH      






















 Terugkerend verlangen,
ondanks het diepste weten
dat dit geen vervulling brengt.

De schijnbaar nieuwe vreugde,
is op voorhand reeds versleten.
Stuwkracht leeft nog, ingebed
in schrijnend weten, dat
leegte zo niet wordt gevuld.

Het stille besef dat beweging niet langer
vervult, maakt alleen en ongezien.
Waar de massa ogenschijnlijk doelgericht
voortsnelt, staat de verinnerlijkte mens stil.
Zonder antwoord, zonder richting.

In die roerloze beweging kan alles
in niets worden gevonden. En niets in alles.
Hier is ‘alleen’ nooit eenzaamheid.

Een wankele godzoeker


Arie Visser, fotograaf onbekend
Het is niet heel vreemd wanneer u nog nooit van Arie Visser heeft gehoord. Het werk van deze in 1997 overleden dichter, prozaschrijver en essayist kreeg weinig aandacht. Zijn Verzameld werk verscheen postuum in 2007, is inmiddels verramsjt en uit nagenoeg alle schappen verdwenen. Niet terecht in mijn ogen.








Er zijn boeken die bij het eerste bekijken, doorbladeren en ruiken direct doen vermoeden dat ook de inhoud goed moet zijn. Verzameld werk van Arie Visser is zo’n boek – of beter: dit zijn drie van dit soort boeken. Niet dat de teksten altijd blijmakend zijn, dat was het leven van Arie Visser ook niet. Zijn schrijven – met name zijn gedichten – is een verslag van zijn psychische ervaringen, vloeide direct voort uit zijn leven en gaf hier zin aan. Mooi, helder en scherp zijn de teksten van Arie Visser echter (bijna) altijd. In de voetsporen van de wankele godzoeker.

‘Een bewogen leven’ lijkt nog een eufemisme waar het Arie Visser (1944-1997) betreft. Zo’n tien jaar lang was hij junk en zwierf hij met zijn plastic tasje door de straten en stegen van Amsterdam. Hier een geeltje bietsend om daar drugs te scoren. Onderwijl schreef hij gedichten. Mooie, puntige gedichten, die naar de vorm verwant zijn aan de Japanse tanka- en haiku- traditie. Deze gedichten gaf hij vaak aan kennissen en vrienden in ruil voor het geld dat zij hem toeschoven.
In 1984 ontmoet hij via een bekende een Marokkaanse, met wie hij tijdens hun eerste gesprek besluit te trouwen. Schijnhuwelijk? Sommigen menen van wel, helemaal als Chadia – zo heet de vrouw – op de trouwdag en in haar trouwjurk door de Vreemdelingenpolitie wordt opgepakt omdat ze geen verblijfsvergunning heeft. Maar Arie Visser is helemaal verliefd op haar. Hij spant een kort geding aan tegen de Staat. Hij wint en de twee kunnen als nog trouwen. Arie bekeert zich tot de islam en ze krijgen samen een kind. Altijd is er geld tekort, mede ook omdat Arie Visser en zijn vrouw, haar familie in Marokko financieel ondersteunen. Regelmatig gaat Visser naar Marokko om daar in rust te kunnen schrijven. Hij voelt zich er helemaal thuis en verdiept zich in de mystieke traditie van de islam.

Spirituele zwerftocht
Mystiek heeft – naast drugs – altijd een grote rol gespeeld in het leven van Arie Visser. Hij was goed thuis in zowel de oosterse als westerse mystiek en dit is terug te zien in zowel zijn poëzie als proza. Hij heeft altijd een groot verlangen gekend naar God, eenheid, de grond van het bestaan. In de biografische schets in het documentair deel van dit drieluik, citeert Wim Sanders de dichter (blz. 32):
‘Alle angst is uiteindelijk doodsangst. Als angst een gebrek aan kennis is en dus beheersbaar door kennis, valt doodgaan dan te leren? Dat is de vraag waarop ik antwoord zoek. Is deze kennis, zo hij er is, overdraagbaar? […] De cultuur waarin ik leef geeft me geen fatsoenlijk antwoord. Desondanks wil ik het toch weten. Dus zoek je buiten de deur.’ Dan vervolgt Sanders: ‘Deze spirituele zwerftocht voerde hem eerst langs de oosterse godsdiensten, bovenal het zenboeddhisme, maar hij ontdekte in alle religies gelijksoortige, mystieke elementen. “De pluspunten zijn de geestelijke rust die ik heb gevonden, met name door de studie van de Koran en de tradities, gezien door de bril van de gigantische soefitraditie. […] ik ben tot één conclusie gekomen. Afgezien van de culturele kleur zie ik geen enkel verschil met zen, of die nou Japans of Chinees is, als je een beetje van de verf afkrabt, kom je hetzelfde hout eronder tegen.”’
Verzameld werk, Arie Visser

Zien met het hart
Dit Verzameld werk is zorgvuldig samengesteld door Oek de Jong, Guus  Luijters en Wim Sanders. De delen Poëzie en Proza bevatten veel niet eerder gebundeld werk. Het derde deel Documentatie – wat werkelijk een aanvulling is op het werk van Arie Visser zelf - gaat over het leven van de dichter/schrijver en bevat een biografische schets, een essay over zijn werk, interviews, herinneringen, brieven en foto’s.
Het is heel goed mogelijk dat het schrijven Arie Visser gedurende zijn turbulente bestaan op de been gehouden heeft en hem reden gaf voor zijn bestaan. Hoe dan ook; hij heeft de wereld een klein oeuvre nagelaten dat opvalt door pareltjes van eenvoudige helderheid, bijvoorbeeld:

Man met gitaar

zonlicht speelde door zijn haren
op speurtocht naar de juiste toon

het oude liedje vond de snaren

wat is het leven bitterschoon

En:

Vuur

een niet erg uitgekookte figuur
was met een lantaarn op zoek naar vuur

had hij iets van vuur geweten
dan had hij nu iets warms te eten
(Naar Ekai)

Dezelfde scherpte valt op in zijn essays – van een artikel over Charlie Parker, tot ‘Boeddhisme voor beginners’ en van ‘De bezielde retoriek van Ida Gerhardt’ tot zijn laatste, op zijn sterfbed afgeschreven ‘Zien met het hart’. Actueel zijn de artikelen die hij schreef over de positie van Marokkanen binnen onze samenleving. Hij voorzag problemen lang voordat ze in de politieke actualiteit kwamen.
Arie Visser: een begenadigd schrijver, heldere denker en wankele godzoeker, die toen hij hoorde dat hij ongeneeslijk ziek was de rust vond waar hij zijn hele leven naar had gezocht. Arie Visser stierf op 20 januari 1997 aan de gevolgen van lymfklierkanker.
Hopelijk krijgt zijn werk ooit de aandacht die het verdient.

Verzameld werk
Arie Visser
Uitgeverij Prometheus
540 pagina’s, paperback, drie delen in cassette
59,95
ISBN 90 446 0957 2

Voorbij God

‘Het diepste gebed is de ervaring van eenheid met ons ware wezen’
Willigis Jäger









Mensen als de benedictijn en zenleraar Willigis Jäger doen de grondvesten van het instituut waaraan ze zich verbonden hebben op hun grondvesten trillen. Niet om het ten val te brengen, maar om verandering mogelijk te maken, om bij de directe ervaring en bij de tijd te blijven.


In zijn onlangs verschenen boekje Voorbij God antwoordt Willigis Jäger (1925) op de vraag wat God voor hem betekent: ‘God is de naam van een werkelijkheid die het niveau van onze persoonlijke kennis overstijgt. Een werkelijkheid die zich uitdrukt als dat wat ik ben. Daarom vier ik mijn leven als uitdrukking van deze goddelijke oergrond.’

In Willigis Jäger komen de benedictijn en zenleraar samen. Hij voegt verschillende ‘talen’ samen, maar maakt er geen ondoorzichtige soep van, doordat hij in beide tradities helemaal thuis is. In 1946 treed Jäger in als novice bij de benedictijner abdij Münsterschwarzach te Schwarzach am Main en hij wordt in 1952 tot priester gewijd. In de jaren 1960 bezoekt hij Japan, waar hij voor het eerst in aanraking komt met zen. Hij volgt er jarenlang een intensieve scholing onder leiding van zenmeester Yamada Ko-Un Roshi. Van diens opvolger Kubota Roshi ontvangt hij in 1996 de bevestiging als zenmeester en 87ste opvolger van Shakyamuni Boeddha. Daarvoor al, in 1983, stichtte hij zijn eerste zen- en contemplatiecentrum, het Haus St. Benedikt. 20 jaar later wordt hij directeur van het ‘transconfessionele vormingsinstituut’ Benediktushof, op een benedictijner landgoed in Holzkirchen, waarvan hij de leiding in 2007 overdraagt. In datzelfde jaar richt hij de West-Östliche Weisheit – Willigis-Jäger-Stiftung op, eveneens gevestigd in de Benediktushof. Tot op hoge leeftijd blijft hij een bezig man.



Opnieuw geboren

Jäger ziet de rooms-katholieke kerk en alle religies als belangrijke en noodzakelijke verworvenheden, maar vindt ook dat ze zich niet of nauwelijks inspannen om hun starheid te overwinnen. Hierdoor kunnen ze geen antwoord bieden op de geheel nieuwe manier waarop oude geloofsvragen opnieuw worden gesteld en blijven ze in gebreke in het onderricht van het mystieke gebed. Hij zegt dan ook: ‘de kosmische wereldbeschouwing van de 21e eeuw heeft behoefte aan een mondiale spiritualiteit.’

We hebben in zijn ogen antwoorden nodig die passen bij onze tijd. Die probeert Jäger in zijn boekje Voorbij God te geven aan de hand van onder meer enkele essentiële vragen als ‘Waar komen wij vandaan?’, ‘Wat is werkelijkheid?’ en ‘Wat is de zin van ons leven?’, om te eindigen met zijn eigen belijdenis. De antwoorden die hij geeft, zijn voor een belangrijk deel beïnvloed door de benedictijnse traditie, het zenboeddhisme, wat in wezen ook zijn eigen traditie is geworden, en de wetenschap – drie talen die in essentie hetzelfde willen duiden, meent hij.

Er is volgens Jäger geen plaats meer voor ‘een God die 2000 jaar geleden zijn zoon heeft gezonden om ons de weg te wijzen en over ons te oordelen. Ook deze opvatting over Jezus moet veranderen. Jezus wijst Nicodemus niet op een hiernamaals. Als hij tegen hem zegt “Je moet opnieuw geboren worden,” spoort hij hem aan te begrijpen wie hij hier en nu, in dit leven, werkelijk is. We moeten onze ik-beperking overwinnen. Ons wereld- en mensbeeld zijn zo radicaal veranderd dat ook het religieuze zelfbeeld een verandering moet ondergaan. Religies moeten ons een moderne, actuele duiding van ons leven geven. Dat is het doel van de mystiek en van zen.’



De werkelijke werkelijkheid

Zoals alle mystici in West en Oost maakt ook Willigis Jäger zich los van iedere godsvoorstelling. Mystici kennen de beeldloze, directe godservaring. Zij gaan voorbij aan God, of – in oosterse taal – doden de Boeddha als zij hem tegenkomen, vanuit het diepe besef dat het woord niet datgene is waarnaar het verwijst en dat de verleiding heel groot is om in het woord te ‘blijven hangen’ en dit tot een concept te maken. Alsof zo’n concept, zo’n voorstelling, beeld of gedachteconstructie die aan het menselijk denken ontsproten is, ook maar iets van het Ene dat onnoembaar en onkenbaar is, zou kunnen onthullen. Wie denkt dat hij God kent, is te vergelijken met de eend die meent dat zijn parkvijvertje de oneindige oceaan is.

‘Tradities als de christelijke mystiek, zen, yoga en het soefisme,’ vervolgt Jäger in zijn boekje, ‘wijzen erop dat er nooit een scheiding van subject en object, van een binnen en een buiten, heeft bestaan. De zoeker blijkt de gezochte. Er lijkt nauwelijks verschil te zijn tussen de “leegte” van zen, het “nada’ van Johannes van het Kruis en het “niets” van de schrijver van de Wolk van niet-weten. De ervaring die de mens op deze wegen kan opdoen, heeft betrekking op het huidige ogenblik en is niet iets abstract. Het is in de stap die we nu doen, in het geluid dat we op dit moment horen, in deze smaak op onze tong en in deze specifieke gedachte, dat zich de “werkelijke werkelijkheid” manifesteert.’


Belijdenis

Voorbij God noemt Willigis Jäger zijn ‘aller-aller-allerlaatste boek en daarin moet het belangrijkste wat ik te zeggen heb worden samengevat.’ Het is wat inhoud en omvang betreft inderdaad een compact boekje geworden. 16 korte hoofdstukjes, weinig omhaal van woorden, direct en to the point, hier en daar onderbroken door mooie, minimalistische schilderingen van Petra Wagner, die de geest eerder tot stilte dan tot interpretatie aanzetten.

Jäger gaat niet alleen voorbij aan de traditionele voorstellingen van religies, maar betrekt ook de nieuwste inzichten uit de wetenschap in zijn korte verhandelingen over bijvoorbeeld de zin van het leven, de taal van de christelijke mystiek, de ware aard van de werkelijkheid en de liefde. Hij sluit af met zijn eigen belijdenis, dat leest als een gedicht:

Het ENE is mijn ware natuur
en die van alle levende wezens.
HET is tijdeloos en onveranderlijk,
HET ontvouwt zich in de tijd.
HET openbaart zich in de vorm die ik ben (…)

Wie tot deze ervaring komt,
 ervaart zichzelf als eenheid, verbondenheid en liefde.
Deze liefde voert tot verbondenheid met alles en allen.
Zij openbaart zich als de zin van ons menszijn.
Zij brengt ons in contact met het alledaagse bestaan.
Zij doet ons het leven opnieuw begrijpen
en geeft betekenis aan ons korte bestaan
in dit tijdloos universum.



Voorbij God 
Willigis Jäger
Uitgeverij Asoka, 2016
€ 19,95


Voor meer informatie:
www.benediktushof-holzkirchen.de




Worden wat we zijn


Thomas Mertons kijk op het kloosterleven  
Informele lezing, Calcutta, oktober 1968

Laat ik beginnen met de worsteling van tegenstrijdigheden waar ik mee leef terwijl ik hier in vermomming – zo noem ik het zelf – voor u sta, want ik draag dit  (een priesterboord) anders werkelijk nooit. Normaal gesproken draag ik een spijkerbroek en een overhemd met open boordje. Dit brengt me op de vraag die mensen heel vaak stellen: wie vertegenwoordig je? Welke religie vertegenwoordig je? Een lastige vraag.


Thomas Merton
 Ik kwam hier met het idee om iets over en tegen monniken van alle religies te zeggen, omdat ik immers een monnik ben… Hoewel ik er misschien niet zo uit zie. Als ik tegen monniken spreek, spreek ik eigenlijk tegen een vreemd soort mens, een marginale persoon, want in de moderne wereld is een monnik niet langer een gevestigd persoon met een eigen plek binnen de maatschappij. In de Verenigde Staten (Waar TM woont, RH) beseffen we heel goed dat de monnik van tegenwoordig in wezen buiten iedere gevestigde orde valt. Hij hoort eigenlijk nergens meer bij. Een monnik is een marginaal persoon die zich bewust terugtrekt aan de rand van de maatschappij met als doel de fundamentele, menselijke ervaring te verdiepen. Daarom spreek ik, zelf één van die vreemdelingen, tot jullie als een vertegenwoordiger van alle marginale mensen die zoiets bewust doen.
Ik zie mezelf dan ook als de vertegenwoordiger van de mogelijke hippies en dichters onder jullie, van het soort mensen dat op allerlei verschillende manieren op zoek is zonder enige maatschappelijke status. En ik vraag jullie om deze kleine gunst: zie me niet als de vertegenwoordiger van een bepaald instituut, maar als een statusloze, een onbeduidend persoon die je om een aalmoes en je geduld vraagt, terwijl hij enkele dingen zegt die niets te maken hebben met de lezing die hij had voorbereid. Mocht je die toch willen inzien, dan kun je een kopie meenemen. Ik vind hem alleen niet heel goed, volgens mij zijn er allerlei dingen die je beter kunt doen dan mijn lezing lezen.



Vertrouwen en twijfel

Zijn monniken, hippies en dichters mensen van betekenis? Nee, we zijn bewust onbelangrijk. We zijn vergroeid met een onbeduidendheid die ieder mens zou passen. De marginale mens aanvaardt de basale onbeduidendheid van de menselijke conditie, een irrelevantie die boven alles gestalte krijgt in de dood. De marginale mens, de monnik, de ontheemde, de gevangene, al deze mensen leven in het aangezicht van de dood, wat vervolgens weer de vraag naar de zin van het leven oproept. Hij worstelt met het gegeven van de dood zelf en zoekt naar iets diepers dan de dood omdat er iets diepers is. De roeping van de monnik, van de marginale, de meditatieve mens of de dichter, is om nog in dit leven voorbij de dood te geraken, voorbij de tweedeling van leven en dood om voor altijd getuige van het leven te zijn.

Dit vereist natuurlijk vertrouwen*. Maar zodra je ‘vertrouwen’ zegt met betrekking tot het kloosterleven en een marginaal bestaan, loop je tegen een volgend probleem op. Vertrouwen betekent twijfel. Vertrouwen is niet het onderdrukken van twijfel. Het is twijfel overwinnen en je overwint twijfel door er doorheen te gaan. Een man van vertrouwen die nooit twijfel heeft gekend, is geen man van vertrouwen. En dus is de monnik iemand die in het diepst van zijn wezen worstelt met twijfel, door de Grote Twijfel – zoals sommige religies het noemen – heengaat en aan de andere kant van twijfel uitkomt in een diepe, diepe zekerheid, die zo diep is omdat het niet zijn eigen zekerheid is maar de zekerheid van God in ons. De enige uiteindelijke werkelijkheid is God. God leeft en verblijft in ons. We worden niet gerechtvaardigd door ons eigen handelen, maar geroepen door de stem van God, door de stem van het Uiteindelijke Zijn dat de onbeduidendheid van ons leven doorsnijdt terwijl we aanvaarden en toegeven dát ons leven volkomen onbeduidend is, zodat we betekenis vinden in Hem. Deze betekenis in Hem is niet iets wat we kunnen bevatten of bezitten. Je kunt het alleen maar als een geschenk ontvangen. Daarom is de manier van leven die ik vertegenwoordig een leven van openheid voor het geschenk. Een geschenk van God en een geschenk van anderen.



Trouw

Nu is het niet zo dat we de wereld inkomen met het vermogen om anderen diep lief te hebben. Dit weten we van onszelf. We beseffen dat ons vermogen tot liefhebben beperkt is. Het dient aangevuld te worden met het vermogen om liefde toe te laten, de liefde van anderen te aanvaarden, om te willen dat anderen je liefhebben en toe te geven dat je eenzaam bent en met deze eenzaamheid te leven omdat wij nu eenmaal allemaal eenzaam zijn. Dit is een ander fundament voor het soort ervaring waarover ik spreek, een nieuwe aanpak, een andere benadering van de uiterlijke ervaringen van de monnik. In de eenzaamheid en tijdens zijn meditatie zoekt de monnik naar deze dimensie van leven.

Maar we moeten ook de waarde van het traditionele kloosterleven niet vergeten. In het Westen is er van alles gaande binnen het kloosterwezen. Veel zaken die tijdloos en waardevol zijn, worden achteloos overboord gegooid en ingeruild voor oppervlakkige en protserige dingen. Ik weet niet hoe de situatie in het Oosten is, maar als westers kloosterling sprekend tegen oosterse monniken, zou ik willen zeggen dat jullie beter voorzichtig kunnen zijn. Het lijkt erop dat jullie je binnenkort in een soortgelijke situatie zullen bevinden en dan kan trouw aan de oude tradities van grote steun en waarde blijken. Wees niet bang om hieraan trouw te blijven. En eigenlijk weet ik wel dat ik jullie hier niet voor hoef te waarschuwen.

Achter alles wat ik hier zeg, schuilt de gedachte dat betekenisvolle uitwisselingen op ervaringsgebied zeker mogelijk en eenvoudig te realiseren zijn, misschien niet op institutioneel niveau, maar zeker tussen mensen die zoeken. De basisvoorwaarde hiervoor is dat we allemaal trouw blijven aan onze eigen zoektocht.



Verbondenheid

Ik sta hier dus met het kleine, hoopvolle bericht dat er altijd mensen zullen zijn die de moed hebben om de randen van de samenleving op te zoeken, die zich niet afhankelijk maken van sociale acceptatie, sociale gewoonten en kiezen voor een vrij en blij maar onzeker bestaan. Tussen deze mensen is communicatie op het diepste niveau mogelijk zolang ze trouw blijven aan hun eigen roeping en hun eigen boodschap van God.

Dit diepste niveau van communicatie is geen communicatie, maar verbondenheid. Het is woordloos. Voorbij de woorden, voorbij spreken en voorbij concepten en voorstellingen. We ontdekken dan geen nieuwe eenheid, maar een al bestaande. Beste medebroeders, wij zijn al één. We denken alleen dat we dit niet zijn. We moeten deze oorspronkelijke eenheid herontdekken. Wat we moeten worden is wat we zijn.




* In de oorspronkelijke versie staat hier het Engelse ‘faith’ wat je ook zou kunnen vertalen met ‘geloof’. Ik kies hier bewust voor ‘vertrouwen’, omdat dit in mijn ogen dieper gaat dan ergens in geloven, bijvoorbeeld in een bepaald idee, een ideologie, filosofie, religie of godsbeeld. Het is ook een minder gekleurd woord en ook daarom vind ik het goed passen in deze lezing van Thomas Merton.






Deze lezing is afkomstig uit: The Asian Journal of Thomas Merton, New Direction Publishing Corporation, 1975. Vertaling Ronald Hermsen. Voor de leesbaarheid zijn door de vertaler kop en tussenkopjes toegevoegd.