kust

kust

Verbinding


Een wolk drieteenstrandlopers















 

Bij mijn portret

 

Ontmoeting en afscheid,

We komen en gaan – harten als voorbijdrijvende wolken.

Wat overblijft zijn lijnen van kwast en inkt,

van de vluchtige, menselijke banden nauwelijks nog een spoor.

Ryokan (1758-1831), Japans zenmeester en dichter*

Hoeveel mensen heb ik in mijn leven gekend – al dan niet goed of intiem – die er ook weer uit verdwenen. Andere interesses. Verminderde gemeenschappelijkheid. Verdwenen liefde. Verhuisd. Dood. Hoeveel zullen er nog komen? We ontmoeten en nemen afscheid. Komen, samenzijn, gaan.

En toch. Maar toch. Het is geen los zand. Iets blijft. Lijnen van kwast en inkt. Mensen met wie ik me verbonden voel of voelde, mensen die indruk maken en maakten – ook als ze fysiek uit mijn leven zijn verdwenen – draag ik in mij mee. De verbondenheid blijft. Het residu van de verhouding ligt in mij en als het licht van aanwezigheid erop schijnt, komen de persoon en de verhouding direct tot leven. Hier en nu. Tot het licht zich zonder een spoor achter te laten op iets anders richt.

Verbinding gaat dwars door de vorm – essentie raakt essentie. Levend persoonlijk contact is verbinding, intiem en direct. Dit vormgeven in het dagelijks leven kan weerbarstig zijn. Verbinding voorbij sentiment, waarden en normen, de conventies van de dag, hoe het hoort en niet hoort, bloedbanden, eigen voorkeur en afkeer; van essentie tot essentie. Zonder opgave van de eigenheid en zonder vastklampen aan halsstarrigheid. Hoe open en aanwezig ben ik? Hoe schoon en zuiver is het oor dat luistert, de mond die spreekt en de hand die aanraakt? Schuilt er een belang achter een gedachte, woord, gebaar? Een verborgen drijfveer? Wat is de intentie? Is er een intentie?

Een open gedachte. Een open woord. Een open gebaar. Verbinding tussen mensen: openheid waarin de eigenheid niet wordt opgegeven. Die grote openheid ís de omhelzing, ontdaan van sentiment. Deze verbinding die er van nature is wanneer de benauwenis van de eigensturing – al dan niet tijdelijk – verdwijnt. Die eigensturing lijkt richting en houvast te bieden, maar doolt in wezen cirkelend rond in het gekende. In de beslotenheid van het gekende waarin verbinding onmogelijk is. Zie de tijger in zijn kooi, de goudvis in zijn kom. 

Voorbijdrijvende wolken. Een komen en gaan in het licht van aanwezigheid. Zonder een spoor achter te laten. We zijn aanwezig bij wat oplicht. Bij wie oplicht. Nu. Hier. Licht weerkaatst en verblindt binnen de besloten schil van het gekende, maar doorstraalt de immense ruimte van openheid en schijnt op alles wat het tegenkomt. In ons, buiten ons. Van moment tot moment voortdurend verbonden met wat is.


*Vertaling Ronald Hermsen

Open geheimen


‘Er is geen verborgen Waarheid,
slechts waarheden die we weigeren te erkennen.
Waarheid ondermijnt het zelf
waaraan wij ons zo wanhopig vastklampen.
De Waarheid is niet voor ons verborgen.
We verbergen ons voor haar.’











Geschenken, al dan niet in vermomming, komen vaak uit onverwachte hoek en op onverwachte momenten, is mijn ervaring. Geschenken in alle gedaanten: mensen, plekken, situaties, inzichten, gevoelens en ook materiële zaken. 
In mijn persoonlijk leven waren er ook enkele boeken die zo maar ‘kwamen aanwaaien’ en die ik ben blijven koesteren. Laat het verleden los van Jiddu Krishnamurti was zo’n boek. Ik was vierentwintig en had het uit de bibliotheek meegenomen zonder ooit van de man gehoord te hebben. Geen idee waarom ik het toen van de plank heb gepakt. Maar het was wel het eerste boek waarvan ik vond: dit gaat over mij! Ik ben niet gek! Een keerpuntboek.

Veel later, eind jaren 1990, kreeg ik zo’n dertig flodderige kopietjes van iemand. Van wie weet ik niet meer, wel dat het van iemand uit de kring rond Hans Korteweg – mijn toenmalige leraar – was. Het bleek een boekje met als titel Open Secrets – The letters of Reb Yerachmiel Ben Yisrael, vertaald en geredigeerd door Rami M. Shapiro. Ik las het in één ruk uit. En ik bleef het regelmatig herlezen en kopiëren voor anderen.
Bijna twintig jaar later vroeg ik de uitgever van uitgeverij Samsara, waar ik als zelfstandige voor werk, of dit boekje niet mooi in het fonds zou passen. Het idee viel goed en ik mocht het zelf vertalen. En nu is het er: Open geheimen. Een juweeltje voor in de binnenzak.

Het boekje bevat diepzinnige brieven van de fictieve, Oost-Europese chassidische rebbe Yerachmiel Ben Yisrael aan Aaron Heschel, de overgrootvader van de auteur. Alle grote levensvragen – over de dood, de ziel, goed en kwaad, de zin van het leven – komen aan bod in een taal die het specifiek joodse idioom grotendeels vermijdt. Het woord God staat centraal, maar wordt zo gebruikt dat het voorbijgaat aan alle kinderdenkbeelden die de mens kunnen knechten of valse hoop geven. Hier gaat het direct over de ultieme scheppingskracht die alles bewerkstelligt en in alles doorwerkt en die we (dus) ook in onszelf door kunnen laten werken door leeg te worden van het zelf. De heldere, religie overstijgende woorden in Open geheimen, grenzen aan de diepste taal van de ziel, de taal van de stilte, en raken de non-dualistische kern van de kabbala, de joodse mystiek.  

Rami Shapiro 
Maar wie is die Rami M. Shapiro (1951), die zogenaamde vertaler en redacteur? Hij bleek de schrijver van deze fictieve brieven, een rabbijn, prijswinnend dichter en bestsellerauteur. Hij groeide op in Massachusetts (VS), in een modern, orthodox joods gezin. Op de middelbare school bestudeerde hij de wereldreligies en op zijn zestiende werd hij een serieuze zenbeoefenaar. Vervolgens studeerde hij filosofie aan de University of Massachusetts, waar hij tevens privéles kreeg in de Bhagavad Gita. Tijdens een uitwisselingsjaar ging hij naar Tel Aviv, hier verdiepte hij zich verder in de joodse filosofie en met name in het werk van Martin Buber. Terug in de VS studeerde hij Buddhist Studies aan Smith College en in 1973 rondde hij zijn studie filosofie aan University of Massachusetts af. Later, op Hebrew Union College, combineerde hij zijn liefde voor het jodendom met zijn passie voor zen, taoïsme en advaita vedanta.

Het boekje Open Secrets vindt zijn oorsprong in een inspiratieloze, eenzame periode in het leven van rabbi Shapiro. Hij bezocht zijn geestelijk leraar rebbe Zalman Schachter Shalomi en vroeg hem om raad. Shapiro kreeg een onverwacht antwoord: ‘Je werk voor joodse mensen is klaar. Je hebt hen gezegd wat je te zeggen hebt. Je voelt je nu zo levenloos, omdat je jezelf herhaalt. Je moet verder(…) Ik stel voor dat je de joodse leer aanbiedt aan mensen die ervan willen leren zoals ze ook van het boeddhisme of soefisme willen leren. Creëer een jodendom voor iedereen, niet alleen voor joden.’ Wat mij betreft is dat met dit grens- en religie overschrijdende boekje gelukt. Op zijn website schrijft hij: 

Ik beschouw de verschillende religies als talen: geen enkele taal is goed of slecht. Alle talen zijn door mensen gemaakt. Ze weerspiegelen en vormen de beschaving die de taal spreekt. Sommige dingen kun je in de ene taal wel zeggen, en in de andere niet of minder goed. Hoe meer talen je leert, hoe genuanceerder je gedachten over het leven worden. Het jodendom is mijn moedertaal, maar als het over geestelijke zaken gaat, probeer ik meertalig te zijn. Maar de diepste taal van de ziel blijft uiteindelijk toch de stilte. 

De tweede brief uit het boekje 

Mijn beste Aaron Hershel,

Je vraagt me over God. Of ik het Naamloze wil definiëren, of ik het ultieme geheim in de palm van je hand wil leggen. Denk niet dat dit ergens ver van je vandaan verborgen ligt. Het ultieme geheim is zo open als maar kan. Hier komt het: God is Alles. 
Ik ben geneigd hier te stoppen, deze brief nu af te sluiten, mijn naam eronder te zetten en het bij deze eenvoudige waarheid te laten. Maar ik ben bang dat je het niet zult begrijpen. Je dient wel te beseffen dat alles wat nog komt slechts een verdere uitwerking is van het simpele feit dat God Alles is.
Wat wil dat zeggen ‘Alles zijn’? God is de Werkelijkheid. God is de Oorsprong en Substantie van alle dingen en Hij is niets. Er is niets – geen enkel ding, gevoel of gedachte, zelfs het idee dat er geen God is – dat niet God is. ‘Alles zijn’ wil namelijk zeggen dat God zelfs zijn eigen ontkenning omarmt.
Luister goed: God is de Oorsprong en Substantie van alles. Er is niets buiten God. Zo staat er geschreven: ‘Ik ben God, er is geen ander [ain od]’ (Jesaja 45:5). Lees hier in plaats van ‘geen ander’ liever ‘niets anders’ – lees niet: er is geen andere god naast God, maar er is niets anders dán God.
Ik zal je een voorbeeld geven. Vannacht heeft het heel hard geregend en de straat was een en al modder. Ik liep vanmorgen naar het beet midrasj (leerhuis) en stopte om naar een groepje kinderen te kijken dat met de modder aan het spelen was.  Ze hadden helemaal geen last van alle nattigheid en maakten tal van modderfiguren: huizen, dieren, torens. Uit hun gesprekken kon ik opmaken dat ze al die verschillende vormen een eigen identiteit en naam gaven, en er een heel verhaal omheen maakten. Voor zolang het duurde leidden die modderfiguren een onafhankelijk bestaan. Maar het bleef natuurlijk alleen maar modder. Van oorsprong waren ze modder en hun substantie was modder. Vanuit de kinderen gezien hadden de modderfiguren allemaal een afzonderlijk zelf. Vanuit de modder gezien was duidelijk dat die onafhankelijke zelfstandigheid een illusie is, alle figuren bestonden gewoon uit modder.
Met ons en God is het precies hetzelfde: ‘Adonai is God in de hemel boven en op de aarde beneden, er is geen ander’ (Deuteronomium 4:39). ‘Er is geen ander’ wil zeggen dat er in de hemel en op aarde niets anders is dan God.
Is dat mogelijk? Als ik naar de wereld kijk, zie ik God nergens. Ik zie verschillende soorten bomen, allerlei verschillende typen mensen, huizen, velden, meren, koeien, paarden, kippen, enzovoorts, enzovoorts. In die zin ben ik net als die spelende kinderen, ik zie echte figuren en niet gewoon modder.
Waar bevindt God zich dan in dit alles? De vraag zelf is misleidend. God bevindt zich niet ‘in’ dit alles. God ís dit alles.
Denk goed na over wat ik heb gezegd. Het is de sleutel tot alle geheimen van het leven.

B’sjalom


Kalm gemoed - een dzogchen-perspectief




Kijk onbevangen naar wat ook verschijnt, op het moment dat het verschijnt. Door te ontspannen in deze staat, treedt gewaarzijn op, zonder dualiteit, in zichzelf bevrijd.  
(Longchenpa, 1308-1363)
                                                                                           
Dzogchen betekent letterlijk ‘grote volmaaktheid’. Het wordt binnen het Tibetaans-boeddhisme als de meest verheven leer beschouwd, een methodeloze methode, die direct tot realisatie of bevrijding leidt. Dzogchen gaat over de directe introductie tot en het verblijven in ‘oorspronkelijk gewaarzijn’, dat altijd, van het eerste begin, aanwezig is geweest.

Een belangrijke dzogchen-oefening is ‘zelfbevrijding’. Hierbij wordt alles wat in de ervaring opkomt gelaten zoals het is, zonder dat de denkende geest ermee aan de haal gaat, er iets ingewikkelds van maakt, zonder iets te willen ‘hebben’ en zonder iets af te wijzen. Dan verblijven we in ‘oorspronkelijk gewaarzijn’, waarin alles wat we ervaren opkomt, gezien en met rust gelaten wordt. Doordat de geest niet meegesleept wordt door wat zich aandient, maar gegrondvest blijft in de helderheid van dit gewaarzijn, dat (letterlijk!) zo weids en onbegrensd is als de hemel, kun je spreken van een kalm gemoed of een vredige geest.

De oefening in zelfbevrijding kun je zien als een formele meditatiebeoefening, maar dit hoeft niet. Uiteindelijk is het dagelijks leven de oefening en kunnen we ‘zelfbevrijding’ oefenen onder alle mogelijke omstandigheden. Wel is het zo dat dit om te beginnen eenvoudiger is wanneer je je goed en ontspannen voelt, dan wanneer je gestrest bent of je in een crisissituatie bevindt.


Meditatie en zelfbevrijding
We oefenen om, ook wanneer gedachten opkomen, in dit oorspronkelijk gewaarzijn verblijven, omdat deze gedachten dan niet het vermogen en de kracht hebben om ons af te leiden en te schaden. Gedachten mogen net als voorheen oprijzen, omdat dit de natuurlijke activiteit van de geest is.
Hier volgt de vertaling van een tekstgedeelte uit het boek The Golden Letters,* dat deze oefening goed beschrijft:

‘Bij de beoefenaar worden de gedachten die oprijzen niet beïnvloed door oordelen of andere mentale processen. Gedachten blijven slechts “ornamenten” van de ware aard van de geest [oorspronkelijk gewaarzijn]. Oorspronkelijk gewaarzijn is als de spiegel die al deze drukke mentale activiteit reflecteert. Dit gewaarzijn is onbevooroordeeld, hecht zich niet en wordt niet door de activiteit beïnvloed. Zoals een oude man die, zittend in een park, naar spelende kinderen kijkt.’
Dit gewaarzijn neemt onze zintuiglijke indrukken, gedachten en gevoelens waar, zonder er iets mee te doen. Het is volkomen helder en onbevooroordeeld. Je kunt er iets van ‘proeven’ door jezelf de vraag te stellen: ‘Wat is het dat deze gedachte waarneemt?’ ‘Wat is het dat de boom buiten mijn raam ziet?’ ‘Wat voelt deze emotie?’ Door bij de vraag te blijven is het mogelijk om de ruimte te ervaren waarin een gedachte, zintuiglijke indruk of emotie zich voordoet. En ook dat deze ruimte niet aangetast wordt door wat zich erin afspeelt.
Wanneer we beseffen dat geen enkele beweging van gedachten, hoe heftig ook, deze serene ruimtelijke staat zo stralend als de hemel, aantast, dan hoeven we niet langer overweldigd te worden door ongunstige of vijandige omstandigheden – en met name door onze interpretatie (= denken en voelen) ervan.


Het oprijzen van gedachten wordt de meditatie
‘Wanneer we,’ vervolgt de tekst van The Golden Letters, ‘uit gewoonte langere tijd op deze manier oefenen, wordt het louter oprijzen van gedachten de meditatie zelf. Het maakt geen verschil of gedachten al dan niet oprijzen. De grenzen tussen de kalme staat en de beweging van gedachten storten volledig in. De beweging van gedachten wordt nu direct gezien als onbeschrijfelijk licht, de manifestatie van de transparante helderheid van [oorspronkelijk gewaarzijn] (…) Beweging komt nu op als directe en onmiddellijke kennis (gnosis) die overal direct in doordringt en niet langer als onsamenhangende of discursieve gedachten die van zichzelf begrensd en beperkend zijn. Gedachten manifesteren zich op ongedwongen en natuurlijke wijze als deze direct doordringende kennis, zonder een tussenkomend proces dat onzuiver (…) zicht transformeert in zuiver zicht (…).
Niettemin kan het voor de buitenstaander lijken alsof de geest [van zo iemand] een normale geest is, omdat heel gewone, alledaagse gedachten blijven opkomen. Niet alles is nu ineens goedheid en licht.
De beoefenaar blijft verlangen, hongeren en een stoelgang hebben zolang hij een fysiek lichaam (…) heeft. Ook al schijnt de ochtendzon op de gletsjer, het ijs smelt niet direct. Vergelijkbaar manifesteren alle kwaliteiten van verlichting zich niet onmiddellijk, ook al heeft de geest verlichting gerealiseerd. Maar terwijl de doorsnee mens altijd probeert om gedachten te creëren of onderdrukken en zo doorgaat met het verzamelen van energie die verbonden is met onbewuste impulsen, realiseert de beoefenaar de bevrijding van diezelfde gedachten precies op het moment waarop ze opkomen.’


Tekening op water
Hier sleutelen we dus niet aan onszelf. We piekeren niet en mediteren niet om een beter of ander mens te worden. De bewegingen van gedachten worden hier zodra ze opkomen herkend als ‘onbeschrijflijk licht, manifestatie van de transparante helderheid’ – waarin we ons dus kunnen grondvesten. De bewegingen van die gedachten veroorzaken geen schade omdat ze niet langer gestuurd worden door een persoonlijke drijfveer. Ze lossen vanzelf op, als een tekening op water, als condensatiestrepen van een vliegtuig aan een heldere hemel.

*Deze tekst is een vertaling (©RonaldHermsen) van tekstgedeelten van blz. 112-113 uit het boek The Golden Letters, John Myrdhin Reynolds, Snow Lion Publications, 1996.

De weg naar eenwording


‘Geef volle aandacht aan jezelf! Er is in jezelf genoeg materie aanwezig waarvoor je zorg moet dragen. Verwijder uit de blik van je uitwendige ogen wat je ontwend was nog langer te bekijken; verwijder uit de aandacht van je innerlijke ogen wat je ontwend was te beminnen.’

Eerst iets over Willem van Saint-Thierry (ca. 1075-1148), schrijver van bovenstaand citaat. Hij was een tijdgenoot en goede vriend van Bernardus van Clairvaux (ca. 1091–1153), maar stond altijd in diens schaduw. Zo is zijn bekendste geschrift, de Gulden Brief, gericht aan de broeders van het kartuizerklooster van Mont–Dieu in de Franse Ardennen, waarschijnlijk zo bekend geworden omdat het in het verleden aan Bernardus werd toegeschreven.

Het is niet terecht dat Willem van Saint-Thierry zo in de schaduw is gebleven. Hij was een zeer erudiete monnik, eerst benedictijn en later net als Bernardus cisterciënzer. Willem en Bernardus vonden elkaar in de religieuze herleving tijdens de twaalfde eeuw. De mens begint zich in die tijd bewust te worden van zijn individualiteit en ontdekt zijn emotionele en intellectuele vermogens. Als kind van zijn tijd herkent Willem deze tijdgeest en schenkt in zijn geschriften veel aandacht aan zelfkennis, wat wel blijkt uit bovenstaand citaat uit zijn Gulden Brief. 

Volle aandacht
Willem pleit voor inkeren tot jezelf en onbevangen je licht laten schijnen op wat zich in je voordoet aan gedachten, gevoelens, emoties en lichamelijke gewaarwordingen. Hierbij richt je je niet langer op de geneigdheden – zowel uiterlijke als innerlijke – waarvan je ten diepste beseft dat ze hun aantrekkingskracht hebben verloren, maar waar je uit oude gewoonte nog wel toe geneigd bent. Je voedt of ‘bemint’ deze geneigdheden niet meer. Hierdoor verliezen ze hun soliditeit en beheersen ze je niet langer.
In die onbevangen staat, wanneer je je onthecht hebt van je geneigdheden, kan de Geest waaien waar Hij wil en wordt het mogelijk om – in de woorden van Willem van Saint Thierry – ‘het hoogste goed’, God, te aanschouwen. 

Wederzijdse penetratie
In zijn Gulden Brief schrijft Willem van Saint-Thierry dat het ‘onmogelijk is om het hoogste goed te schouwen zonder het lief te hebben’. Wanneer de mens volledig doordrongen is van het besef dat hij een instrument is van dit hoogste goed, van God, dan ís hij liefde, aldus Willem. Dan verenigt de geest van de mens zich met de Geest van God en wordt hij God. Een voetnoot vult aan: ‘Op dit niveau is er een voortdurend groeiende participatie aan het liefdevolle bestaan van God. Er is sprake van een wederzijdse penetratie van God en mens.’
Willem: ‘Hierbij wordt de mens één met God, één geest, niet enkel door de eenheid die ontstaat door het te willen, maar sterker nog door de ware en meer manifeste kracht van niets anders meer te kunnen willen (…) Hier spreekt men van eenheid van geest, niet alleen omdat de Heilige Geest dit effectief bewerkt, of de menselijke geest daar affectief naartoe trekt, maar omdat dit de Heilige Geest zelf is, de God die caritas-liefde is.’
Willem beschrijft God hier als ‘het pure zijn waarin geen verdeeldheid is.’ Er is sprake van een wederzijdse penetratie in het pure zijn waarin geen aparte delen te vinden zijn. We kunnen met recht spreken van een mystieke eenwording die in principe niemand uitsluit. 

Ingetrokken in God
De hier aangekomen contemplatieve mens is, aldus Willem van Saint-Thierry, ‘ingetrokken in God’, in de eenheid die God is. Hier vindt de in God ingetrokken mens ‘de volkomenheid van de ware wijsheid van de mens, waarbij alle deugden in die wijsheid omhelst en omvat worden, en niet langer ontspringen uit een vreemde bron. Ze zijn die mens als het ware van nature aangeboren, waardoor hij de gelijkenis met God benadert.’ Nu zijn de deugden niet langer van buitenaf opgelegd, maar het spontane, liefdevolle gevolg van de mystieke eenwording.
Willem vervolgt: ‘Door die gelijkenis is de mens wat hij is, zoals God is wat Hij is, en zo kan die goede mens op geen enkele manier nog losgemaakt worden van wat hij wezenlijk is. ‘Het goede is nu een zijnskwaliteit geworden, ingebed in het zijn van Hem die is. Aldus is die mens in God ingetrokken,’ aldus de vertalers. 

Het eeuwig bestaande
Zo schetst Willem van Saint-Thierry een ontwikkelingsweg die begint met oprecht zelfonderzoek en die eindigt bij de mystieke eenwording in God als ‘de opperste essentie waaruit alle zijn vertrekt; Hij is de opperste substantie die niet onderhevig is aan de concepten van de taal; Hij is het eeuwig bestaande en oorzakelijke principe van alle dingen. In Hem sterft ons wezen niet; in Hem kan ons inzicht niet dwalen; in Hem voelt onze liefde zich nooit gekrenkt. Hij wordt steeds opnieuw gezocht om des te zoeter te worden gevonden. Op zeer zoete wijze laat Hij zich vinden, om daarna opnieuw met nog meer aandacht te worden gezocht.’
Blijkbaar is deze ontwikkelingsweg geen lineair gegeven, maar eerder een voortdurend in- en uitgaan, terwijl er ten diepste geen sprake is van in- en uitgaan, omdat God het pure zijn is waarin geen verdeeldheid is. Pas als we de weg terug naar eenwording gaan, wordt duidelijk dat juist het gevoel van afgescheidenheid de illusie was.



 * Uit: Willem van Saint-Thierry,
GodsliefdeMeditaties, Gulden Brief, Leven van Bernardus. Vertaling, inleiding en annotatie: Paul Verdeyen s.j. en Guerric Aerden ocso, uitgeverij Damon. Het citaat komt uit de Gulden Brief, blz. 235 in deze uitgave.