kust

kust

Onverschillige betrokkenheid




















Misschien denkt iemand bij onverschillige betrokkenheid aan ‘niet(s) om een ander geven’, ‘alleen aan jezelf denken’, aan een egoïstische of egocentrische levenshouding.
Maar zo is het niet bedoeld.

Met onverschillige betrokkenheid bedoel ik eerder: geven dat niet het tegenovergestelde is van nemen, ontvangen, krijgen. Dit geven, deze onverschillige betrokkenheid, is het vanzelfsprekende uitvloeisel van bewogen worden. Van meebewegen in de onlosmakelijkheid die de werkelijkheid is en waarin niemand is die zelf beweegt.

Er is niemand om te geven, maar slechts geven.
Niemand om te ontvangen, maar slechts ontvangen.
Dit bewegingsloze kaatsen van de bal kent geen hechting aan de beweging zelf –
niet aan het geven en niet aan het nemen,
niet aan de gever en niet aan de nemer.
Het bewegingsloze, het kaatsen, de kaatser, vanger en bal, zijn de bewegingsloze beweging.

Onverschillige betrokkenheid is onvermoeibaar betrokken op het Zelf,
dat zelf en ander omspant en overstijgt en moeiteloos zichzelf zoekt, vindt, geeft en neemt.

Dien het Zelf en je dient de ander.
Dien God en je dient de wereld.

Onverschillige betrokkenheid is een buigzaam leven,
dat niet slijt onder de druk van opgelegde dienstbaarheid. 
Beschikbare openheid, zo zou je het ook kunnen noemen.








De raad in het hart


Museum Oud Amelisweerd, ©RH

















De raad in het hart van een man is als diepe wateren, 
maar iemand met inzicht zal hem naar boven halen.*


De Bijbel ligt al een tijdje opengeslagen op tafel. Op bladzijde 995. Al weken is het een terugkerende mantra: De raad in het hart van een man is als diepe wateren, maar iemand met inzicht zal hem naar boven halen. Ik lees het niet als metafoor, als een manier van spreken. Tijdens het lezen en uitspreken vindt herkenning plaats: ja, dat is waar.
Maar waarom? Waarom ervaar ik dat zo?

Dit besef van herkenning is niet de uitkomst van een rationele afweging, van mijn denkgeest. Die stelt juist de waaromvraag. Hij probeert uit te pluizen, te ontleden wát in mij deze woorden direct beaamt zonder hem eerst te raadplegen. Zo van: ‘Wacht even, dat gaat zo maar niet. Alles wat hier binnenkomt wordt eerst door mij gewikt, gewogen en te licht, goed, of te zwaar bevonden.’ Die directe beaming, daar kan de denkgeest helemaal niets mee.

Maar toch is het hart de plek waar ik me in tijden van twijfel, onzekerheid en bij het nemen van grote beslissingen op richt. En eigenlijk steeds vaker ook tijdens gewone, alledaagse momenten, in contant met anderen of wanneer ik dreig een stokpaardje te berijden – zo’n bekende groef waarin je op de jouw bekende manier de dingen doet, terwijl je tegelijk, uit ervaring, weet dat daar de oplossing niet ligt.

Als je even een stap terugdoet, rustig ademt en van je hoofd, die springende apengeest, afdaalt naar het hart, dan bevind je je in het rustige water onder de heftige branding. Keer terug naar boven en je wordt weer meegesleurd. Daal af en het wordt weer rustiger. In die luwte kun je leven met de vraag. Of met het ongemak, het leed, of het niet-weten. Het hart omhult het allemaal. Koestert wat er is en pluist het niet uit zoals de denkgeest, de analytische geest met zijn plussen en minnen, gewoonlijk doet – waarbij de plussen vaak samenvallen met de korte termijn van het eigenbelang.

De raad (…) is als diepe wateren. Onder de oppervlakte der dingen. Afdalen dus. En dan is daar raad. Advies. Hulp. Leiding. En dit alles in de vorm van een zacht voelen. Of een fysiek gevoelde, warme uitstraling. Of fluisterwoorden. Wie deze raad gewaarwordt, komt tot inzicht en kan hem inzetten in het dagelijks handelen.

Dit gewaarworden vraagt alertheid, onderscheidingsvermogen, eerlijkheid en moed. Want voor je het weet laat je je meenemen door gedachtesprongen die ó zo logisch over kunnen komen en tot conclusies leiden die, maatschappelijk gezien, ó zo voor de hand liggen. Het vraagt vaak eerlijkheid en moed om hier niet meteen in mee te gaan. Om de tijd te nemen en gehoor te geven aan het knagen, omdat wat je ook bedenkt geen bevrediging schenkt. Of aan het verlangen naar waarheid of liefde, dat zich tegen de keer zachtjes aandient.

De heelheid van het hart heeft een eigen antwoord. In de ontlediging van het denken openbaart zich het liefdevolle mededogen dat een veel verziender en diepgaander blik heeft dan het nee/ja-, maar/toch-, als/dan-denken. Wanneer het hart zich door middel van een woord, gevoel, gewaarwording heeft laten kennen, kan het verkregen inzicht zich na rijping – voor alles is een tijd – in de wereld uitdrukken.

Dan kan het zijn dat je Egypte verlaat. Dat de vleespotten hun bekoring hebben verloren en dat de trek in de woestijn het enige mogelijke antwoord is. Je gaat en je weet niet of je bij het zetten van de volgende stap nog grond onder de voeten hebt. Onbekend terrein, de fluistering achterna. Een ander kan je voor gek verklaren, maar jij hebt haar gehoord, gevoeld. Je kijkt om en bezwijkt bijna aan de verleiding. Maar nee, toch niet, want je daalt af naar het hart en je hoort haar weer. Daar is geen twijfel, ondanks het mogelijke ongemak als gevolg van de gemaakte keuze. Ondanks de twijfelsprongen van de denkgeest. Ondanks de angst die de keel toeknijpt. In dat alles, onder dat alles, is de kloppende omarming die de richting wijst. En in het gaan vormt zich het pad.


*Bijbel, Herziene Statenvertaling, Spreuken 20: 5, Uitgeverij Jongbloed, Heereveen, 2012.


Beter kijken


De Uithof, Utrecht ©RH


















Niets is, dat niet goddelijk is
daarom wil ik niets uitzonderen
ik geef geen namen*


Nee. De titel boven dit stukje is geen sluikreclame voor een nieuwe brillenketen. Zou op zich geen slechte naam zijn. Maar dan moeten we wel eerlijk blijven en als de winkel toch niet zo goed blijkt de naam veranderen in Goed kijken of misschien zelfs Slechter kijken. Want wie wil er leven in een wereld vol loze kreten?

Je zou vaker beter moeten kijken, is wat ik dacht toen ik op het station stond te wachten. Ik hoorde het harde koeren van een Turkse tortel – de tortelduif die bij ons heel algemeen is. Hij zat onder de overspanning op een steunbalk en vloog even later vlak voor mijn voeten op de grond. Hij – ik vermoed dat het een mannetje was – scharrelde wat rond en pikte naar dingetjes die hij voor voedsel hield en ik voor oneffenheden in de betontegels, kauwgum en sigarettenfilters. Hij was duidelijk gewend aan mensen.

Zo sierlijk en mooi! Eigenlijk maar één kleur. Een soort beigegrijs, maar in talloze schakeringen en met een zweem van roze. De donkere iris in het oplettend oog, mooi contrasterend met de witte oogrand. En de zwarte, wit omrande halsband in zijn nek, alsof een kunstige Japanse kalligrafeerder met deze zwier zijn werk had afgemaakt – zijn Engelse naam is trouwens collared dove en zeker, ‘gekraagde tortel’ was in het Nederlands ook geen gekke naam geweest.
Maar ook de structuur van zijn verendek: de fijnheid op de borst – die wíl je strelen – de grovere marmering op de vleugeldekveren, het contrast met de zwarte handpennen en daaronder de lichtere staart. Een vogel waar je zo aan voorbij loopt omdat hij zo alledaags lijkt en zo veel voorkomt, maar als je beter kijkt…

Langer geleden liep ik met mijn oudste dochter over straat. Voor een schoolproject moest ze foto’s maken van haar woonomgeving. Op een gegeven moment zegt ze: ‘Ik moet dit vaker doen, ik zie alles met nieuwe ogen.’ Hoe vaak liep en fietste ze niet door deze straat. En nu is alles nieuw. Ik zag wat het met haar deed. Ze sprankelde, was vol verwondering en zag de schoonheid in gewone dingen: een bakstenen muur, was drogend in de wind, een stoeprand, het lijnenspel tussen twee huizen. Beter kijken. Of misschien: echt kijken – zo zou ik mijn brillenketen dan weer niet noemen.

Er gebeurt iets bij deze manier van kijken. De dingen worden niet zoals doorgaans meteen benoemd en er is niemand die ze benoemt. Er is kijken. Direct kijken – hoe kort ook – dat het onderscheid tussen de dingen oplost. En verwondering. Echt kijken is verwondering. Dit kijken ligt vóór het moment van namen geven. Bij de benoeming ontstaat het onderscheid en verdwijnt de verwondering, dan gaan we over tot de dingen van de dag. Dat is praktisch en ook nodig in de wereld, maar zonder die andere, vrije blik, toont deze materialistische kijk de dingen van alleen hun platte kant. De diepere, meervoudige dimensie is eruit.

Hoe vaak kijk ik niet echt? Hoe vaak loop ik voorbij aan een Turkse tortel, het lijnenspel van zon en baksteen, een ander mens? Hoe vaak zie ik wat ik denk te zien in plaats van wat er werkelijk is? En dit geldt niet alleen voor de blik naar buiten, maar ook voor die naar binnen. Echt kijken beperkt zich namelijk niet tot het fysieke zien. Het bedient zich van de ogen bij de blik naar buiten, bij de blik naar binnen heeft het die niet nodig.

Echt kijken omvat wat er is en dringt door in wat er is. Het is ontledigd van ieder beeld. Levend. Sprankelend. Verwonderend. Zonder nutsgedachte. Zonder voorkeur. Zonder afkeer. Het ligt voorbij de namen. Wie voorbij de namen kan kijken, kan goed met namen leven, want hij weet: de naam is niet het ding. Alles en iedereen is oneindig groter dan zijn naam. Onkenbaar groter.

Deze tekst is eerder gepubliceerd in Inspiratie Magazine  no. 5 - 2017

*Uit: Ik ga maar en blijf, J. C. van Schagen – gekozen en ingeleid door Ingmar Heytze, uitgeverij G. A. van Oorschot. Dit zijn de openingsregels van zijn gedicht ‘Narrenwijsheid’.