kust

kust

Notities uit de godskameren* (I)



Stille tijd

Ik kan niet zeggen dat ik meer alleen ben dan in het pre-corona tijdperk. Wel kom ik buiten op straat minder mensen tegen en maak ik minder afspraken met familie en vrienden – al lopen de één-op-één contacten redelijk door.  
Toch voelt het door de stilte en verstilling meer alleen aan. Niet eenzamer, wel meer alleen. De wereld om mij heen voelt regelmatig zoals hij ’s winters kan voelen, wanneer het pas gesneeuwd heeft en een witte laag alle geluiden dempt en er een grote sereniteit is neergedaald. Op momenten is het dan alsof de omtrek die ik mijzelf toedicht is uitgegumd.

Die werkelijkheidsbeleving staat haaks op de berichten in het nieuws. De harde feiten over corona en economie. Over scheuringen die dreigen te ontstaan en over scenario’s na deze periode. Die rauwheid is er ook, is ook werkelijkheid, maar het voelt alsof deze berichten de essentie toch niet raken. De boodschap in die berichten lijkt te zijn dat we er alles aan moeten doen om het virus in te dammen zodat we weer verder kunnen leven als voor de pandemie. Het is de laag van de continuïteit, die in bestaande vormen denkt en deze wil behouden en voortzetten in de tijd. Alsof ze het belangrijkst en niet slechts voertuigen zijn, vormen die samenleven mogelijk maken en die aan verandering, smaak en tijdgeest onderhevig zijn, dragers van ons menszijn en onze onderlinge verbondenheid die aan de vormen voorafgaan.

Tegelijkertijd dienen we er nu met zijn allen voor te zorgen dat er niet nog meer mensen ziek worden en dat er niet nog meer mensen sterven aan het virus. Dat is de prioriteit van de dag en daar hebben we ook mee te maken.

Toch lijkt deze stille tijd onder dit uiterlijk tumult nog iets anders in te fluisteren. Dat de ruimte die ontstaat ook lucht geeft. Lucht en tijd voor eenvoud. Voor samenzijn, een wandeling, intiem contact, nabijheid, voor de stilte zelf en alles wat daarin omhoog komt – waaronder bevangenheid, onrust en angst misschien, zaken die makkelijk te verdringen zijn in de hectiek van alledag. Er is minder keuzestress, want er zijn nauwelijks keuzes.

Natuurlijk is de behoudzucht en bevangenheid begrijpelijk. In alles zijn we onderdeel van een keten en als wij onze bijdrage niet meer kunnen leveren, krijgen we vaak de andere schakels op ons dak. Maar er is sprake van overmacht en heel vaak niet van onwil. We zitten allemaal in hetzelfde schuitje en misschien is dit wel het moment waarop de keten, de schijnzekerheid waarin we ons zeker waanden, het niet langer houdt. Misschien omdat hij achterhaald is. Misschien belanden we in een vloeibaarder periode waarin de kaarten opnieuw geschud gaan worden, met de nodige gevolgen van dien. Dat kan al snel leiden tot versnippering en versplintering wanneer we reageren vanuit de hamsteren-impuls. Maar dat hoeft niet per se. Wanneer het besef werkelijk indaalt dat een virus als dit een grote gelijkmaker is, dat we allemaal geraakt worden, dat hierin geen onderscheid is tussen ‘ik’ en ‘jij’ en we hier alleen met elkaars hulp uit kunnen komen, kan deze opgelegde stilteperiode de harten zacht maken en het mededogen vergroten, waardoor de afstand tussen ‘ik’ en ‘jij’ op zijn minst verkleint en mogelijk zelfs doorzien wordt.

Uit die wederopbouw komen ook weer vormen voort, die vast ook weer verstarren en voor verschillen zorgen. Terugkijkend in de tijd is dat tot nu toe altijd de weg van de mens geweest. We verliezen uit het oog dat dit slechts middelen zijn en geen doel op zich. Maar toch, in een periode zoals deze, waarin het cement tussen de stenen verdwijnt en herschikking mogelijk lijkt, kunnen we (tijdelijk) leven in de open ruimte die daardoor ontstaat en ervaren hoe dat is. Hoe goed en vervullend dat kan zijn, ondanks alle verdriet, angst en chaos. Niet alleen voor onszelf, maar ook voor anderen, voor alle levende wezens en voor de planeet. Misschien kan hierdoor een voorzichtige kanteling plaatsvinden in ons denken over wat werkelijk van waarde is en wat niet.

Misschien zet deze pandemie de economie op zijn kop. Maar is die economie niet bedoeld om het leven van ons mensen in meerdere opzichten te verrijken? Is zij geen instrument in dienst van de mensheid en de wereld, in plaats van een meester die we moeten dienen? Laten we onderzoeken wat ons leven werkelijk waardevol maakt en kijken wat we nodig hebben voor een waarachtig en vervullend leven. Misschien is dat wel veel minder gekoppeld aan materie dan we lang hebben gedacht. En misschien ontdekken we juist daardoor wat echte rijkdom is.


* De term ‘godskamer’ werd in de Middeleeuwen gebruikt voor woonruimte voor de armen. Ik woon in zo’n klein, besloten huisje uit 1599 in de binnenstad van Utrecht.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten