kust

kust

Han Shan


Taoïstische monnik op de
berg Hua Shan, China
**
Te midden van duizenden wolken en tienduizend beekjes,
Woont een nietsnut van een man,
Overdag zwerft hij door de groene bergen,
’s Nachts komt hij thuis en slaapt onder de steile klif.
Lente en herfst vliegen voorbij,
Maar mijn geest is vredig, stof- en waanvrij.
Hoe aangenaam dat ik verder niets nodig heb,
en stil ben als het water van een herfstrivier!*








Han Shan ('Koude Berg'), de dichter die zichzelf hier portretteert, was een Chinese kluizenaar die in de 8e eeuw in het Tien-tai gebergte in China leefde. We weten weinig over hem. Hij noemde zichzelf 'Koude Berg' naar de grot waarin hij woonde. Wel kwam hij regelmatig van de berg af en maakte hij vaak en graag gebruik van de gastvrijheid van de Kuoching tempel, gelegen aan de voet. Hij was geen actieve man die veel presteerde. Zijn leven stond waarschijnlijk haaks op wat veel westerse mensen tegenwoordig een vervuld leven noemen.


Uitzicht vanuit de grot van Han Shan
Bron: www.tangspirit.net















Wat bovenstaand gedicht ademt, is dat de turbulentie van zijn tijd hem niet meer raakt. Zijn geest is vredig, stof- en waanvrij – dit wil zeggen dat hij geen last heeft van wereldse zorgen en er geen luchtkastelen op nahoudt. Hij laat zich in zijn doen en laten niet meer leiden door wereldse zaken en bijt zich niet langer vast in tijdgebonden ideeën over wat goed en wat slecht is, over wat hoort en wat niet hoort. Hij leidt een eenvoudig leven en zorgt dat de weinige voorwaarden die hiervoor nodig zijn er ook zijn.


Toppen van Hua Shan**











*Cold Mountain – 100 poems by the T’ang poet Han-shan, translated by Burton Watson, Columbia University Press, New York, 1970. Vertaling ©RonaldHermsen.
**Deze twee foto's zijn van Lambert van der Aalsvoort en afkomstig uit
Hua Shan – Mystiek China, Lambert van der Aalsvoort, uitg. Asoka, 2005.

Streep

Op een avond liep ik vastberaden
over de doorgetrokken streep van een asfaltweg.
Niet één maal stapte ik naast de voetbrede, witte lijn.
Een spel zonder enig risico.

Ooit liep ik hoog in de bergen over een onbeschut pad,
veel breder dan die streep, met links en rechts een afgrond.
Onzeker schuifelde ik het paadje af, tot ik
– eindelijk! – beschutting vond.

Als uiterlijke dingen vat op je krijgen,
word je van binnen onbeholpen.


Col de Vertosan, Valle d'Aosta, 2011

Vanzelfsprekend


Voorbijdrijvende wolken hebben geen vast patroon,
bergen staan stevig gegrondvest en de beek
murmelt zich langs de makkelijkste weg omlaag.
Alleen wij mensen wikken en wegen,
en bedenken grootse plannen, die – bijvoorbeeld –
de wereld moeten redden van de mens.
Maar vuur doof je niet met vuur.

Wie zichzelf te serieus neemt,
loopt de kans dat anderen hem geloven.

Graffiti, Gent 2007

Levenskunst


Vergankelijkheid is een veelvoorkomend onderwerp in de gedichten van Ryokan ­– zie ook Ryokan – Grote Dwaas op dit blog. Alles in deze vormenwereld komt tot stand, is voortdurend aan verandering onderhevig en vindt zijn einde. Doorgaans zien wij dit als een proces dat ergens begint (bij de geboorte) en eindigt (bij de dood). Maar ook geboorte en dood zijn volgens Ryokan – en boeddhisten, taoïsten en vele niet- en andersgezinden – vanuit een breder perspectief gezien eveneens onderdeel van een proces. 
Geboren worden en sterven zijn veranderingen binnen de voortdurende levensdynamiek. Dat wij mensen ons niet bewust zijn van wat zich voor de geboorte en na de dood afspeelt omdat we in onze specifieke vorm dan niet bestaan, doet niets af aan deze werkelijkheid van voortdurende verandering waarin vormen opkomen, blinken en verzinken. Vergankelijkheid (de veranderende verschijningsvormen) is een uitdrukkingsvorm van onvergankelijkheid (die zich middels haar voortdurende dynamiek steeds weer uitdrukt in vergankelijke vormen).

Skeletje, Schiermonnikoog, 2011

Met name zijn eigen vergankelijkheid en die van zijn vrienden en familie spelen in de gedichten van Ryokan een grote rol. In menig gedicht klinkt een zweem van melancholie door, misschien mede doordat deze geschreven zijn onder invloed van sake (Japanse rijstwijn), maar dit is een vermoeden.
Het gedicht dat nu volgt, geeft in mijn ogen goed weer dat Ryokan aan den lijve ervaart dat de tijd snel verstrijkt en dat hij tegelijkertijd beseft dat tijd vanuit een ander perspectief niet bestaat.

Lang was ik druk met het splijten van haren,
om zo de diepste diepte te doorgronden,
toen ik – plotseling – mijn leraar begreep
en terugkeerde naar mijn geboorteplaats.
Je gaat, keert weer terug
en er blijkt niets veranderd.
Wolken bedekken bergtoppen
en beekjes stromen langs je voeten.


Oorspronkelijk

In mijn beleving weerklinkt achter de persoonlijke ervaringen die Ryokan opdoet in dit vergankelijke bestaan, het diepe besef van onvergankelijkheid. Ryokan heeft weet van de onvergankelijke ongrond van het bestaan; hij doorziet de manier waarop deze zich in de mens en de schepping als geheel uitdrukt. In wezen kun je haar niet kennen, omdat kennen een kenner – iemand die kent – veronderstelt en deze is bij het ‘kennen’ van de ongrond juist afwezig. Het dualisme van kenner en gekende is hier volledig opgelost.


Waar komt mijn leven vandaan?
Waar gaat het naartoe?
Mediterend onder het raam van mijn vervallen hut,
onderzoek ik mijn hart, volledig in stilte verzonken.
Ik zoek en zoek, maar ontdek niet waar het allemaal begon.
Hoe zal ik ooit weten waar het eindigt?
Zelfs het huidige moment is niet vast te pinnen.
Alles verandert, alles is leeg
en in die leegte, bestaat dit ‘ik’ – al is het maar even.
Hoe kun je zeggen dat iets bestaat of niet bestaat?
Laat dit soort kleine gedachten los,
laat de dingen op hun beloop,
dan volg je de natuur en ben je volkomen op je gemak.*

London Eye, 2013
Oorspronkelijk, ontspannen en aandachtig aanwezig zijn, zonder dat je met behulp van zelfgemaakte denkconstructies de voortdurend veranderende werkelijkheid probeert te interpreteren en vast te pinnen: ware levenskunst.











* Beide gedichten komen uit: Great Fool – zen master Ryōkan, Poems, Letters and Other Writings, Translated with Essays by Ryūichi Abé and Peter Haskel, University of Hawai’i Press, 1996, resp. blz 148 en 182. Vertaling ©RonaldHermsen. Met gebruikmaking van The Zen Fool Ryōkan, Misao Kodama & Hikosaku Yanagishima, Charles E. Tuttle Publishing, blz. 82, vers 126.


Ryokan – Grote Dwaas


Ik leef heel eenvoudig
tussen de bomen en het gras.
Vraag me niet naar illusie of verlichting,
ik ben slechts een oude man, die glimlacht om zichzelf.
Ik doorwaad de bergbeken op mijn dunne beentjes,
en bij mooi weer trek ik er met mijn tas op uit.
Zo is mijn leven, maar de wereld is me niets verschuldigd.*


Afb. 1
Klik op afbeelding voor vergroting
Taigu Ryokan is al een tijd mijn lievelings-dichter. Hij leefde van 1758-1831 en is nog altijd heel populair in Japan. Ryokan was een boeddhistische zen monnik, maar hij verliet het klooster en leefde een groot deel van zijn leven als kluizenaar. Hij bedelde om eten en woonde in een kleine met riet bedekte hut. Ryokan is de naam die hij bij zijn wijding tot monnik kreeg, het betekent zoiets als ‘goed en ruimdenkend’ (met dank aan Frits Vos**). Taigu, zijn andere religieuze naam, betekent ‘Grote dwaas’ – waarbij ‘groot’ ook de betekenis van ‘groots’ heeft. Deze naam komt waarschijnlijk uit de eerste regel van het gedicht dat zijn leraar Tainin Kokusen (1722-1791) hem gaf bij zijn realisatie, samen met een houten wandelstok waarmee hij de zenleer op symbolische manier aan Ryokan overdraagt. Ryokan heeft dit gedicht zijn leven lang gekoesterd:
  
Ryokan! Zo prettig om als een dwaas te zijn,
dit maakt je Weg groots en onmetelijk.
Vrij en blij, de dingen mogen hun eigen gang gaan –
wie kan dat bevatten?
Daarom geef ik je mijn stok van wilde blauweregen.
Dat je de vredige rust van een middagdutje mag ervaren
als je hem ergens tegen een muur zet.***


Afb. 2


De gedichten van Ryokan zijn eenvoudig, geïnspireerd door de natuur waarin, waarmee en waarvan hij leeft, en persoonlijk. Tegelijkertijd overstijgen zij het persoonlijke vaak en kennen ze de weidsheid van het berglandschap waarin Ryokan leeft en de helderheid van geest van iemand die de aard van de werkelijkheid doorschouwt en zich niet langer laat bepalen door gedachten, gevoelens en materiële zaken als armoede, kou, honger, eenzaamheid en ouderdom. Maar hij kent al die genoemde ongemakken wel en hij kan hier ook behoorlijk last van hebben. Dat beleef je als lezer mee. Niets menselijks is Ryokan vreemd. 


Zelfportret met kalligrafie van Ryokan
Ryokan speelt liever een soort kaatsbal of ver-stoppertje met de kinderen, dan dat hij met monniken over zen discussieert. Het is goed om zijn leven als kluizenaar niet te romantiseren, want het was ook hard en zwaar, zeker gedurende de lange winters. Maar Ryokan kende de vervulling die genoeg heeft aan zichzelf en dit lees je terug in veel van zijn gedichten – ook al gaan ze over de lastige omstandigheden waarin hij leeft. Als ik zijn gedichten lees, ervaar ik regelmatig een grote tevredenheid en voldoening, alsof ik opgenomen wordt in de weidsheid die hij met woorden schept.





*Uit: Between the floating mist – poems of Ryokan, translated by Dennis Maloney & Hide Oshiro, White Pine Press, 
blz. 21. Vertaling ©RonaldHermsen
** Frits Vos vertaalde het bij mijn weten enige Nederlandstalige boek met gedichten van Ryokan: Een nieuwe vijver – Gedichten van de excentrieke Zen-priester Ryōkan (1759-1831), Vertaald en toegelicht door Frits Vos, uitgeverij Meulenhoff, 1996.  
***Uit: Great Fool – zen master Ryōkan, Poems, Letters and Other Writings, Translated with Essays by Ryūichi Abé and Peter Haskel, University of Hawai’i Press, 1996, blz 106. Vertaling ©RonaldHermsen

Afb. 1 is gemaakt door Koshi no Sengai en te vinden in Dewdrops on a Lotus Leaf – Zen Poems of Ryōkan, Translated by John Stevens, Shambhala, 1996.
Afb. 2 komt van www.poetrychina.net en zou gezien de gelijkenis ook van Koshi no Sengai kunnen zijn.