Vergankelijkheid is een veelvoorkomend onderwerp in de
gedichten van Ryokan – zie ook Ryokan –
Grote Dwaas op dit blog. Alles in deze vormenwereld komt tot stand, is
voortdurend aan verandering onderhevig en vindt zijn einde. Doorgaans zien wij dit
als een proces dat ergens begint (bij de geboorte) en eindigt (bij de dood).
Maar ook geboorte en dood zijn volgens Ryokan – en boeddhisten, taoïsten en
vele niet- en andersgezinden – vanuit een breder perspectief gezien eveneens onderdeel
van een proces.
Geboren worden en sterven zijn veranderingen binnen de
voortdurende levensdynamiek. Dat wij mensen ons niet bewust zijn van wat zich
voor de geboorte en na de dood afspeelt omdat we in onze specifieke vorm dan
niet bestaan, doet niets af aan deze werkelijkheid van voortdurende verandering waarin vormen opkomen, blinken en verzinken. Vergankelijkheid (de
veranderende verschijningsvormen) is een uitdrukkingsvorm van
onvergankelijkheid (die zich middels haar voortdurende dynamiek steeds weer uitdrukt
in vergankelijke vormen).
Skeletje, Schiermonnikoog, 2011 |
Met name zijn eigen vergankelijkheid en die van zijn
vrienden en familie spelen in de gedichten van Ryokan een grote rol. In menig
gedicht klinkt een zweem van melancholie door, misschien mede doordat deze geschreven
zijn onder invloed van sake (Japanse rijstwijn), maar dit is een vermoeden.
Het gedicht dat nu volgt, geeft in mijn ogen goed weer dat
Ryokan aan den lijve ervaart dat de tijd snel verstrijkt en dat hij
tegelijkertijd beseft dat tijd vanuit een ander perspectief niet bestaat.
Lang was ik druk met
het splijten van haren,
om zo de diepste
diepte te doorgronden,
toen ik – plotseling –
mijn leraar begreep
en terugkeerde naar
mijn geboorteplaats.
Je gaat, keert weer
terug
en er blijkt niets
veranderd.
Wolken bedekken bergtoppen
en beekjes stromen
langs je voeten.
Oorspronkelijk
In mijn beleving weerklinkt achter de persoonlijke
ervaringen die Ryokan opdoet in dit vergankelijke bestaan, het diepe besef van
onvergankelijkheid. Ryokan heeft weet van de onvergankelijke ongrond van het
bestaan; hij doorziet de manier waarop deze zich in de mens en de schepping als
geheel uitdrukt. In wezen kun je haar niet kennen, omdat kennen een kenner –
iemand die kent – veronderstelt en deze is bij het ‘kennen’ van de ongrond
juist afwezig. Het dualisme van kenner en gekende is hier volledig opgelost.
Waar komt mijn leven vandaan?
Waar gaat het naartoe?
Mediterend onder het
raam van mijn vervallen hut,
onderzoek ik mijn
hart, volledig in stilte verzonken.
Ik zoek en zoek, maar
ontdek niet waar het allemaal begon.
Hoe zal ik ooit weten
waar het eindigt?
Zelfs het huidige
moment is niet vast te pinnen.
Alles verandert, alles
is leeg
en in die leegte,
bestaat dit ‘ik’ – al is het maar even.
Hoe kun je zeggen dat
iets bestaat of niet bestaat?
Laat dit soort kleine
gedachten los,
laat de dingen op hun
beloop,
dan volg je de natuur en ben je volkomen op je gemak.*
London Eye, 2013 |
Oorspronkelijk, ontspannen en aandachtig aanwezig zijn, zonder
dat je met behulp van zelfgemaakte denkconstructies de voortdurend veranderende
werkelijkheid probeert te interpreteren en vast te pinnen: ware levenskunst.
* Beide gedichten komen uit: Great Fool – zen master Ryōkan, Poems,
Letters and Other Writings, Translated with Essays by Ryūichi Abé and Peter
Haskel, University of Hawai’i Press, 1996, resp. blz 148 en 182. Vertaling
©RonaldHermsen. Met gebruikmaking van The Zen
Fool Ryōkan, Misao Kodama & Hikosaku Yanagishima, Charles E. Tuttle
Publishing, blz. 82, vers 126.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten