kust

kust

De weg naar eenwording


‘Geef volle aandacht aan jezelf! Er is in jezelf genoeg materie aanwezig waarvoor je zorg moet dragen. Verwijder uit de blik van je uitwendige ogen wat je ontwend was nog langer te bekijken; verwijder uit de aandacht van je innerlijke ogen wat je ontwend was te beminnen.’

Eerst iets over Willem van Saint-Thierry (ca. 1075-1148), schrijver van bovenstaand citaat. Hij was een tijdgenoot en goede vriend van Bernardus van Clairvaux (ca. 1091–1153), maar stond altijd in diens schaduw. Zo is zijn bekendste geschrift, de Gulden Brief, gericht aan de broeders van het kartuizerklooster van Mont–Dieu in de Franse Ardennen, waarschijnlijk zo bekend geworden omdat het in het verleden aan Bernardus werd toegeschreven.

Het is niet terecht dat Willem van Saint-Thierry zo in de schaduw is gebleven. Hij was een zeer erudiete monnik, eerst benedictijn en later net als Bernardus cisterciënzer. Willem en Bernardus vonden elkaar in de religieuze herleving tijdens de twaalfde eeuw. De mens begint zich in die tijd bewust te worden van zijn individualiteit en ontdekt zijn emotionele en intellectuele vermogens. Als kind van zijn tijd herkent Willem deze tijdgeest en schenkt in zijn geschriften veel aandacht aan zelfkennis, wat wel blijkt uit bovenstaand citaat uit zijn Gulden Brief. 

Volle aandacht
Willem pleit voor inkeren tot jezelf en onbevangen je licht laten schijnen op wat zich in je voordoet aan gedachten, gevoelens, emoties en lichamelijke gewaarwordingen. Hierbij richt je je niet langer op de geneigdheden – zowel uiterlijke als innerlijke – waarvan je ten diepste beseft dat ze hun aantrekkingskracht hebben verloren, maar waar je uit oude gewoonte nog wel toe geneigd bent. Je voedt of ‘bemint’ deze geneigdheden niet meer. Hierdoor verliezen ze hun soliditeit en beheersen ze je niet langer.
In die onbevangen staat, wanneer je je onthecht hebt van je geneigdheden, kan de Geest waaien waar Hij wil en wordt het mogelijk om – in de woorden van Willem van Saint Thierry – ‘het hoogste goed’, God, te aanschouwen. 

Wederzijdse penetratie
In zijn Gulden Brief schrijft Willem van Saint-Thierry dat het ‘onmogelijk is om het hoogste goed te schouwen zonder het lief te hebben’. Wanneer de mens volledig doordrongen is van het besef dat hij een instrument is van dit hoogste goed, van God, dan ís hij liefde, aldus Willem. Dan verenigt de geest van de mens zich met de Geest van God en wordt hij God. Een voetnoot vult aan: ‘Op dit niveau is er een voortdurend groeiende participatie aan het liefdevolle bestaan van God. Er is sprake van een wederzijdse penetratie van God en mens.’
Willem: ‘Hierbij wordt de mens één met God, één geest, niet enkel door de eenheid die ontstaat door het te willen, maar sterker nog door de ware en meer manifeste kracht van niets anders meer te kunnen willen (…) Hier spreekt men van eenheid van geest, niet alleen omdat de Heilige Geest dit effectief bewerkt, of de menselijke geest daar affectief naartoe trekt, maar omdat dit de Heilige Geest zelf is, de God die caritas-liefde is.’
Willem beschrijft God hier als ‘het pure zijn waarin geen verdeeldheid is.’ Er is sprake van een wederzijdse penetratie in het pure zijn waarin geen aparte delen te vinden zijn. We kunnen met recht spreken van een mystieke eenwording die in principe niemand uitsluit. 

Ingetrokken in God
De hier aangekomen contemplatieve mens is, aldus Willem van Saint-Thierry, ‘ingetrokken in God’, in de eenheid die God is. Hier vindt de in God ingetrokken mens ‘de volkomenheid van de ware wijsheid van de mens, waarbij alle deugden in die wijsheid omhelst en omvat worden, en niet langer ontspringen uit een vreemde bron. Ze zijn die mens als het ware van nature aangeboren, waardoor hij de gelijkenis met God benadert.’ Nu zijn de deugden niet langer van buitenaf opgelegd, maar het spontane, liefdevolle gevolg van de mystieke eenwording.
Willem vervolgt: ‘Door die gelijkenis is de mens wat hij is, zoals God is wat Hij is, en zo kan die goede mens op geen enkele manier nog losgemaakt worden van wat hij wezenlijk is. ‘Het goede is nu een zijnskwaliteit geworden, ingebed in het zijn van Hem die is. Aldus is die mens in God ingetrokken,’ aldus de vertalers. 

Het eeuwig bestaande
Zo schetst Willem van Saint-Thierry een ontwikkelingsweg die begint met oprecht zelfonderzoek en die eindigt bij de mystieke eenwording in God als ‘de opperste essentie waaruit alle zijn vertrekt; Hij is de opperste substantie die niet onderhevig is aan de concepten van de taal; Hij is het eeuwig bestaande en oorzakelijke principe van alle dingen. In Hem sterft ons wezen niet; in Hem kan ons inzicht niet dwalen; in Hem voelt onze liefde zich nooit gekrenkt. Hij wordt steeds opnieuw gezocht om des te zoeter te worden gevonden. Op zeer zoete wijze laat Hij zich vinden, om daarna opnieuw met nog meer aandacht te worden gezocht.’
Blijkbaar is deze ontwikkelingsweg geen lineair gegeven, maar eerder een voortdurend in- en uitgaan, terwijl er ten diepste geen sprake is van in- en uitgaan, omdat God het pure zijn is waarin geen verdeeldheid is. Pas als we de weg terug naar eenwording gaan, wordt duidelijk dat juist het gevoel van afgescheidenheid de illusie was.



 * Uit: Willem van Saint-Thierry,
GodsliefdeMeditaties, Gulden Brief, Leven van Bernardus. Vertaling, inleiding en annotatie: Paul Verdeyen s.j. en Guerric Aerden ocso, uitgeverij Damon. Het citaat komt uit de Gulden Brief, blz. 235 in deze uitgave.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten